
Op 22 maart 2024 is Elly Koutamanis gepromoveerd aan de Radboud Universiteit. Zij verdedigde haar proefschrift ‘Spreading the Word: Cross-Linguistic Influence in the Bilingual Child’s Lexicon’. Elly vertelt hier meer over haar onderzoek.
Meertalige kinderen zeggen of begrijpen dingen soms anders dan eentalige kinderen – dat hoort nu eenmaal bij meertalig opgroeien. Zelf ben ik geboren en getogen in Nederland, maar met Griekse ouders. En hoewel ik zelf meestal Nederlands sprak, was het Grieks in mijn hoofd toch vaak op de achtergrond actief. Daardoor gebruikte ik soms andere woorden – ik deed bijvoorbeeld het licht ‘open’ of ‘dicht’ in plaats van aan of uit, omdat je dat in het Grieks zo zegt, en ik associeerde mijn pop met koekjes, omdat het Griekse woord voor pop, koukla, een beetje klinkt als ‘koekje’.
Mijn proefschrift gaat over kinderen die, net als ik vroeger, opgroeien met twee talen tegelijkertijd. Ik heb onderzocht in hoeverre hun woordkennis uit de ene taal van invloed is op hun taalgebruik en taalverwerking in de andere taal. Zulke beïnvloeding wordt cross-linguistic influence of tussen-talige invloed genoemd. Eerder onderzoek hiernaar bij tweetalige kinderen richtte zich vooral op zinsbouw (syntaxis). Mijn onderzoek ging over tussen-talige invloed in het mentale lexicon. Dat is het ‘woordenboek in je hoofd’, een netwerk van alle woorden en betekenissen die je kent. In dat netwerk zijn woorden die iets met elkaar te maken hebben (zoals tafel en stoel) of die dezelfde letters of klanken bevatten (zoals stoel en stoep) met elkaar verbonden. Als je het woord stoel hoort, worden via die verbindingen ook de woorden stoep en tafel actief in je hoofd. Ik wilde weten of dit soort verbindingen in het mentale lexicon ook bestaan tussen woorden uit verschillende talen, zoals pop, koukla en koekje.
Daarvoor heb ik verschillende psycholinguïstische experimentele taken afgenomen met groepen tweetalige kinderen in de basisschoolleeftijd die naast het Nederlands ook het Duits, Engels, Spaans, Grieks of Turks spraken. In de verschillende taken hoorden of zeiden ze woorden uit één of beide talen, die mogelijk met elkaar verbonden waren in hun mentale lexicon. Dit waren woorden met dezelfde betekenis (zoals pop en de Griekse vertaling koukla), met een gelijkende uitspraak (zoals koukla en koekje) of allebei (zoals appel en de Duitse vertaling Apfel, zogenoemde cognaten). De experimenten werden verpakt als spelletjes, waarin de kinderen zo snel mogelijk een plaatje bij een woord moesten kiezen om de weg te vinden in een museum, of een plaatje moesten benoemen om een robot te leren praten. Hoe snel en hoe goed ze dat deden bij verschillende typen woorden gaf mij informatie over hoe ze die woorden in hun hoofd verwerkten en hoe die met elkaar verbonden zijn. Als Duits-Nederlands tweetalige kinderen ‘appel’ bijvoorbeeld sneller benoemen dan een ander woord, worden ze waarschijnlijk geholpen door verbindingen met het Duitse Apfel.
De resultaten van mijn onderzoeken lieten telkens weer zien dat wanneer tweetalige kinderen woorden uit hun ene taal horen of gebruiken, hun kennis van woorden uit hun andere taal van invloed is op hoe ze die woorden verwerken. Alle woorden die tweetalige kinderen kennen, ongeacht uit welke taal, bevinden zich dus in één netwerk in hun mentale lexicon en kunnen actief worden in het hoofd als ze qua betekenis en/of qua uitspraak iets met elkaar gemeen hebben.
Ook kwam ik erachter dat tussen-talige invloed niet altijd even sterk is. Zo was voor veel kinderen het Nederlands de dominante (sterkere) taal. Hoe dominanter de taal, hoe meer invloed die had op de niet-dominante (zwakkere) taal. Ook taalafstand, dus hoe nauw twee talen aan elkaar verwant zijn, speelde een rol. Nederlands en Duits zijn sterker aan elkaar verwant en vertonen meer gelijkenissen dan bijvoorbeeld Nederlands en Grieks, waardoor effecten van tussen-talige invloed er voor Duits-Nederlands tweetalige kinderen anders uit kunnen zien dan voor Grieks-Nederlands tweetalige kinderen. Verder maakte het uit of kinderen naar woorden luisterden of ze zelf uitspraken en of één of beide talen in de taak gebruikt werden. Bovendien speelden die verschillende factoren ook weer op ingewikkelde manieren op elkaar in. Daar is dus zeker nog meer onderzoek naar nodig!
In de praktijk valt tussen-talige invloed op woordniveau meestal niet erg op. Sommige effecten in mijn onderzoek bleken bijvoorbeeld alleen uit nauwkeurige metingen van reactiesnelheden of oogbewegingen. Toch betekenen mijn bevindingen iets voor de praktijk. Ik vond bijvoorbeeld ook tussen-talige invloed in situaties waarin uitsluitend Nederlands gebruikt werd, net als in de klas vaak het geval is. Zelfs dan was de andere taal dus actief in het hoofd van tweetalige kinderen – ze konden hun andere taal niet zomaar ‘uitzetten’. Zoals veel collega-taalwetenschappers bepleiten, kan het daarom erg nuttig zijn als meertalige kinderen hun beide talen mogen gebruiken in de klas. Ze hebben die woordkennis nu eenmaal in hun hoofd zitten en kunnen die niet zomaar negeren of onderdrukken, maar juist goed gebruiken om nieuwe (woord)kennis op te doen!
Meer lezen? Het proefschrift van Elly is hier te downloaden: https://www.lotpublications.nl/spreading-the-word