Frank Wijnen
Hoogleraar psycholinguïstiek
“In this study we set out to discover what is learned by children exposed to English morphology.”
Een openingszin die niets te raden overlaat. Dit is het artikel waardoor het woord wug (met betekenis!) in het vocabulaire van kindertaalonderzoekers terecht is gekomen. Berko’s idee was in al z’n eenvoud geniaal. Als het zo is dat kinderen morfologische regels afleiden uit de taal die ze dagelijks horen, dan zullen ze die regels ook toepassen op woorden die ze nog nooit eerder hebben gehoord. Zo ontstond de ‘wug-test’.
De wug-test
Berko liet kinderen plaatjes zien van fantasiedieren, fantasieplanten en van ongebruikelijke handelingen en sprak daarbij een verzonnen naam- of werkwoord uit. Het kind moest vervolgens het verzonnen woord van een meervoudsuitgang, possessief-uitgang, derde-persoons-enkelvoud-uitgang of verledentijdsuitgang voorzien, daarbij geholpen door de prompts van de proefleider: “This is a wug. Now there’s another one. There are two of them. Now there are two ___”. Een kind dat de morfologische regels van het Engels heeft opgepikt, zegt dan ‘wugs’, met een /z/ aan het eind. En bij gutch zegt datzelfde kind ‘gutches’. Maar het is denkbaar dat de verwerving van meervouden, verledentijdsvormen en dergelijke neerkomt op het leren van associaties. Als dat zo is, schrijft Berko:
“the child might be expected to refuse to answer our questions on the grounds that he had never before heard of a wug, for instance, and could not possibly give us the plural form since no one had ever told him what it was.” (p. 170-171).
Berko’s bevindingen
We weten, denk ik, allemaal dat de kinderen de regels van het Engels zonder aarzeling toepasten op Berko’s zelfverzonnen woorden. De kinderen hadden daarbij wel duidelijk meer moeite met verzonnen woorden die eindigen op een sisklank of een tsj-achtige klank (affricaat) (‘niz’, ‘gutch’, etc.) en dus de uitgang /-əz/ vereisen. De interpretatie van Berko is dat kinderen één regel hebben:“a final sibilant makes a word plural” (p. 173). Die regel genereert /-s/ en /-z/ meervouden, maar impliceert ook dat als een woord eindigt op een sisklank, een vormverandering in het meervoud onnodig is. En dat is dan ook wat kinderen bij deze woorden vaak deden: letterlijk herhalen.
De resultaten van de andere inflectie-tests (possessief; derde persoon enkelvoud; verleden tijd) kwamen overeen met die van de meervoudsvorming. De conclusie dat kinderen morfologische regels internaliseren en die generaliseren, staat als een huis.
De betekenis van Berko en Wug vandaag de dag
Tegenwoordig is het doodnormaal om in experimentjes over taalverwerving verzonnen woorden te gebruiken. Psycholinguïsten gebruiken vandaag de dag zelfs hele mini-taaltjes met kunstgrammatica’s. Jean Berko was de eerste die op dat idee kwam en ze heeft daarmee zonder twijfel een revolutie in het kindertaalonderzoek teweeggebracht. En ze zette met haar onderzoek een belangrijke conceptuele stap:
“In very general terms, we undertake to discover the psychological status of a certain kind of linguistic description.” (p. 150).
Berko schetst hier in een zin een onderzoeksprogramma dat kort nadien, onder invloed van Noam Chomsky, voor jaren leidend zou worden in de psycholinguïstiek. Met de wug (net zo oud als ik) gaat het overigens na al die jaren uitstekend. Berko’s troeteldier heeft vele fans, die wug-petjes dragen, uit wug-mugs drinken, en – you never know – hun baby in een wug-rompertje hijsen. (zie https://wugstore.com/).
Referentie
Berko, J. (1958) The Child’s Learning of English Morphology, WORD,14:2-3, 150-177, https:/doi.org/10.1080/00437956.1958.11659661
Over Frank Wijnen
Frank Wijnen (1958) wilde ooit dokter worden, maar het lot bepaalde anders. Hij koos psychologie als parkeerstudie en ontdekte tot zijn verrassing dat deze discipline zich met allerlei dingen bezighield, o.m. waarneming, denken, leren, de hersenen, die hem in hoge mate interesseerden. Om vooralsnog onduidelijke redenen verdieptehij zich na zijn kandidaatsexamen in de taalpsychologie, en dat is hij blijven doen. In 1990 promoveerde hij op een proefschrift over taalproductieprocessen bij kinderen, en nu is hij hoogleraar psycholinguïstiek aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich op taalontwikkeling, met een accent op de onderliggende neurocognitieve processen, en taalontwikkelingsstoornissen (Bio overgenomen van Dag van de Grammatica; 16 maart 2019).