Judith Rispens

Judith Rispens

Hoogleraar Nederlandse Taalkunude - Universiteit van Amsterdam

Judith Rispens, bestuurslid van het WAP, werd op 22 maart benoemd tot hoogleraar Nederlanse Taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In het kader van de vaste rubriek “Wetenschap revisited” sprak de WAP-redactie met Judith over een tekst die een belangrijke rol heeft gespeeld tijdens het schrijven van haar proefschrift.

Over: Over: Briscoe, J., Bishop, D. V., & Norbury, C. F. (2001). Phonological processing, language, and literacy: A comparison of children with mild-to-moderate sensorineural hearing loss and those with specific language impairment.The Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines,42(3), 329-340. https://doi.org/10.1111/1469-7610.00726 

Waarom heb je voor deze tekst gekozen?
 “Mijn promotieonderzoek ging over de overeenkomsten en de verschillen tussen kinderen met dyslexie en kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Toen ik in 2001 druk bezig was met mijn proefschrift kwam ik deze tekst tegen. Het artikel is een goed voorbeeld van het soort onderzoek dat toentertijd uitgevoerd werd. Eind jaren ’90 was men erg bezig met: wat zit er nou achter een taalontwikkelingsstoornis? Wat zijn de onderliggende problemen die TOS veroorzaken? In die tijd was het nog erg gangbaar om zulke vragen te beantwoorden door middel van groepsvergelijkingen. In dit artikel is er ook voor zo’n benadering gekozen: kinderen met TOS worden vergeleken met kinderen die last hebben van gehoorproblemen.”

Waarom kinderen met gehoorproblemen?
“De opvatting dat kinderen met TOS problemen hebben met auditieve verwerking werd in die tijd steeds populairder. De problemen die kinderen met TOS hebben met hun auditieve verwerking zouden vervolgens effect hebben op hun taalontwikkeling, zo was het idee. Om te achterhalen of dergelijke problemen met auditieve verwerking inderdaad leiden tot taalproblemen, worden kinderen met TOS in dit artikel vergeleken met kinderen met gehoorproblemen.”

En wat vinden ze uiteindelijk?
“De groepen worden vergeleken op hun fonologische vaardigheden, taalvaardigheid en geletterdheid. Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat kinderen met gehoorproblemen die grote moeite hebben met nonwoordrepetitie en fonologie, niet per se problemen hebben met taalvaardigheid en geletterdheid.”

Hoe heeft deze tekst een rol gespeeld in jouw promotieonderzoek?
“Voor mijn proefschrift onderzocht ik de overeenkomsten en verschillen tussen kinderen met dyslexie en TOS. De overeenkomst tussen kinderen met dyslexie en TOS zit hem juist heel erg in dat verwerken van auditief materiaal, waar dit artikel zich op richt. Kinderen met dyslexie hebben ook erg moeite met fonologische representaties waardoor zij moeite hebben met lezen. Je hebt dus drie verschillende groepen kinderen die problemen hebben met auditieve verwerking maar met ieder andere uitkomsten in hun taalontwikkeling.

Kinderen met dyslexie hebben wel problemen met fonologie en fonologische representaties, wat zich vooral uit in problemen in geletterdheid maar niet zo zeer in andere talige problemen. Kinderen met TOS zijn een veel heterogenere groep met veel talige problemen die verder reiken dan alleen problemen met geletterdheid. Kinderen met gehoorproblemen hebben zowaar problemen met fonologische representaties maar verder, zoals dit artikel aantoont, weinig taalproblemen.

De uitkomst van dit onderzoek – namelijk dat problemen met fonologie en auditieve verwerking niet per se hoeven te leiden tot grotere taalproblemen – vond ik een erg interessant vraagstuk. De rol van auditieve verwerking en met name de nonwoordrepetitie speelde uiteindelijk in mijn promotieonderzoek een belangrijke rol. In mijn proefschrift heb ik vergelijkbare taken gebruikt om twee verschillende groepen te vergelijken. De manier waarop in dit artikel kinderen met gehoorproblemen worden vergeleken met kinderen met TOS, is dus erg vergelijkbaar met de manier waarop ik de vergelijking tussen kinderen met dyslexie en TOS heb gemaakt in mijn proefschrift.”   

En als je dan nu naar deze tekst kijkt?
“Ik zie deze tekst als het begin van wat we nu allemaal weten, maar tegelijkertijd denk ik: dat zouden we nu niet meer zo doen. Nu zouden we veel meer proberen binnen één groep te kijken in plaats van een vergelijking tussen twee verschillende groepen. De onderzoeksvragen zouden zich nu veel meer richten op: wat voor verbanden zijn er tussen de verschillende maten? Zien we binnen één groep verschillende leerstijlen? En leercurves? De grootste bevinding van dit artikel – namelijk dat wanneer er problemen zijn met het fonologisch geheugen en auditieve verwerking dit niet direct hoeft te leiden tot taal- en geletterdheidsproblemen – is een zinvolle uitkomst. Nu is de volgende stap: hoe hangen die verschillende componenten dan wel samen? Wat zijn dan wel de verbanden? Wat doet dat fonologisch werkgeheugen dan precies? Zo’n groepsvergelijking zoals in dit artikel gaat nog heel erg voorbij aan het leermechanisme van zo’n kind met TOS.”

Over leermechanismen gesproken, hoe zit het dan met statistisch leren?
“De focus van mijn onderzoek is nu inderdaad meer verschoven in de richting van het statistisch leren. Het idee wat hierachter schuilgaat is vergelijkbaar: als het statistisch leervermogen kapot is, dan kan je wellicht ook taalproblemen krijgen. Maar ook hier blijkt: de verbanden tussen het statistisch leervermogen en taal zijn helemaal niet zo duidelijk als we hopen.”

Er is nog een hoop te onderzoeken, dus.
“Zeker! Onderzoek doen naar de aard van taalstoornissen en kinderen met taalproblemen is ingewikkeld, maar tegelijkertijd blijf ik erop terugkomen omdat ik het zo belangrijk vind. Het begon al bij het schrijven van mijn proefschrift, maar ook tijdens mijn oratie kwam het weer aan de orde: hoe komt het nu dat het ene kind verschilt van het andere kind? Bestaat er iets als een talent voor taal? En wat is dat dan? Graag zou ik een antwoord vinden op deze vraag, maar we hebben nog een lange weg te gaan. Om deze vraag te beantwoorden hebben onderzoekers zich door de jaren heen op verschillende deelgebieden gericht: het begon met de auditieve verwerking, daarna verschoof de focus naar de executieve functies en nu probeert men het antwoord te vinden in het statistisch leren. Wat is nou het volgende wat we gaan uitspitten? Daar ben ik erg benieuwd naar.”