Sible Andringa, keynotespreker op aanstaande WAP-symposium, werd onlangs aan de Universiteit van Amsterdam benoemd tot hoogleraar Didactiek van de tweedetaalverwerving. In het kader van de rubriek “Wetenschap revisited” sprak de WAP-redactie met Sible over het werk van Krashen, wiens theorieën een belangrijke rol hebben gespeeld in zijn carrière. | Foto©KIRSTENVANSANTEN
Over: Krashen, S. (1982). Principles and practice in second language acquisition. Pergamon Press.
Waarom heb je voor de theorie van Krashen gekozen?
“Ik heb gekozen voor dit artikel van Krashen, omdat hij met zijn theorie een gigantische impact heeft gehad op de tweedetaalverwerving. Je zou kunnen zeggen dat hij ervoor heeft gezorgd dat het veld is ontstaan als onafhankelijke wetenschapsdiscipline. Voor die tijd was er uiteraard wel onderzoek naar tweedetaalverwerving, maar het was nog niet een opzichzelfstaande discipline. Dat is met zijn werk eigenlijk begonnen.”
“Daarnaast is zijn theorie erg spraakmakend – het heeft heel erg veel losgemaakt, niet alleen in de wetenschap, maar ook in de praktijk: Krashen heeft ervoor gezorgd dat het tweedetaalonderwijs behoorlijk is veranderd. Ook zelf was ik erg onder de indruk toen ik de theorie voor het eerst las. Ik herinner me dat ik tijdens het sollicitatiegesprek voor mijn promotieplek de vraag kreeg “Wat vind jij een goede, interessante theorie?” Toen heb ik Krashen genoemd, en geloofde ik ook echt dat wat hij zei over tweedetaalverwerving klopte. Inmiddels ben ik een stuk kritischer.”
Kun je meer vertellen over de theorie van Krashen, en waarom deze theorie zo spraakmakend was?
“De theorie is veelomvattend, Krashen probeert er ontzettend veel mee te verklaren. Veel mensen zullen bijvoorbeeld wel weten dat Krashen als eerste een hard onderscheid maakte tussen verwerving (acquisitie) en leren: hij zag dat als twee totaal andere processen. Sterker nog, hij zag taalverwerving als met name een acquisitieproces, waarbij leren een veel minder belangrijke rol speelt. Die ideeën kwamen sterk voort uit het werk van Chomsky: Krashen stelde dat volwassenen en kinderen op dezelfde manier taal leerden – via een specifiek Language Acquisition Device – en dat dat een impliciet proces was dat je nauwelijks kon sturen. Expliciete kennis vond hij van minimale waarde in taalverwerving. Daarmee marginaliseerde hij heel veel vormen van expliciete instructie, terwijl dat wel de vorm van instructie was die op dat moment voornamelijk plaatsvond in de klas. Op deze manier had zijn theorie dus veel impact. Dat er andere activiteiten moesten plaatsvinden in de klas – dus niet alleen het onderwijzen van grammatica en het stampen van woordjes – dáár ben ik het ook zeker wel mee eens, en dat type onderwijs is er volgens mij nog steeds te veel. Maar inmiddels denk ik niet meer dat de theorie van Krashen helemaal klopt.”
Je noemde al dat je aan het begin van je carrière onder de indruk was van Krashens werk. Hoe heeft zijn theorie invloed gehad op jouw eigen onderzoek?
“Mijn promotieonderzoek ging over de rol van grammaticaal bewustzijn bij tweedetaalverwerving. Hierover zei Krashen dus min of meer: je hoeft mensen niet uit te leggen hoe een taal werkt, ze moeten hem gewoon gebruiken. In mijn studie maakte ik gebruik van een impliciete en expliciete leerconditie die ik met elkaar vergeleek. Nu wil ik niet meteen zeggen dat ik daarmee Krashens theorie testte, maar de opzet van het onderzoek sloot wel erg sterk aan op die traditie. Uiteindelijk vond ik een verband tussen de vorm van instructie en eigenschappen van de moedertaal van de deelnemers. De resultaten lieten zien dat het zin had om een grammaticaregel uit te leggen aan de leerder, als je die leerder erop kon wijzen dat de structuur in de tweede taal leek op de structuur in de moedertaal. Als die overlap tussen de talen er niet was, bleek dit positieve effect van expliciete instructie er niet te zijn: dan werden leerders juist gehinderd door de uitleg. Deze resultaten konden de theorie van Krashen dus enigszins nuanceren: het laat zien dat het soms wel nuttig kan zijn om bewuste aandacht te besteden aan bepaalde aspecten van taal en dat je die kunt uitleggen. Maar het is wel belangrijk uit te zoeken in welke gevallen dat wel werkt, en in welke gevallen niet. Dat is inmiddels ook wel een standpunt waar brede consensus over bestaat. Maar achterhalen in wélke gevallen instructie wel of niet werkt is natuurlijk erg ingewikkeld, want dat hangt van veel factoren af.”
Je bent inmiddels dus een stuk kritischer op het werk van Krashen dan vroeger. Waar bestaat die kritiek uit?
“Toen ik begon met mijn onderzoek in de jaren ’90 was inmiddels ook een tegenbeweging ontstaan. Met name Richard Schmidt stelde juist dat je voor alles wat je leert, bewuste aandacht nodig hebt. Ik geloof zelf dat dat deels wel waar is: ik denk dat taalleren in de meeste gevallen begint met aandacht, en dat pas daarna impliciete processen belangrijk worden – bijvoorbeeld bij het bijstellen en aanscherpen van je kennis, en bij het ontwikkelen van sterkere associaties.”
“Krashen was daarnaast ook niet erg precies in hoe hij het onderscheid tussen ‘impliciet’ en ‘expliciet’ leren maakte. Dat is geen verwijt, maar past vooral bij de tijd waarin hij zijn artikelen schreef. Met terugwerkende kracht denk ik dat je kunt zeggen dat Krashen eerder een onderscheid maakte tussen ‘incidenteel’ en ‘intentioneel’ leren, maar dit waren niet de woorden die hij zelf gebruikte. Later is de focus in de literatuur ook meer verschoven naar concepten als ‘bewustzijn’ en ‘aandacht’. Dan ging het zowel om het definiëren van deze concepten, als om de vraag of je zonder bewustzijn en aandacht kan leren – en zo ja, is dat dan efficiënt?”
Welke elementen van Krashens werk hebben volgens jou wel de tand des tijds doorstaan?
“Wat voor mij de allergrootste waarde is van Krashens theorie, is het belang dat hij hechtte aan ‘begrip’. Veel mensen kennen het principe ‘i+1’ waarschijnlijk wel. Hiermee gaf Krashen aan dat het taalaanbod van een leerder grotendeels moet aansluiten bij de kennis (i) van de leerder, maar een beetje moeilijker moest zijn (+1). Nu is dit principe ook niet heel precies geformuleerd – wanneer is een sprake van +1? – maar de kern van deze boodschap blijft nog steeds erg belangrijk: als je er niet voor zorgt dat een leerder begrijpt wat hij leert of leest, dan gaat het mis. Dit ligt misschien voor de hand, maar in de praktijk wordt dat nog niet altijd verwezenlijkt. Docenten vergeten deze voorwaarde vaak te checken: ze leggen iets uit en gaan door, maar weten ze dan wel zeker of de leerling er nog bij is?”
“Dit is natuurlijk belangrijk voor alle vormen van onderwijs, maar zeker bij taalverwerving is het belangrijk na te gaan of de leerlingen op talig niveau de les begrijpen. En dat gaat zeker niet altijd goed. Zo hebben we in Nederland heel lang gezegd dat het voor NT2-lessen of lessen in moderne vreemde talen belangrijk is dat in de klas alleen de doeltaal gebruikt wordt. Maar wat je dan bemoeilijkt, is juist het vermogen om te begrijpen wat er wordt gezegd – zeker in het beginstadium. Veel NT2-leerders worden geconfronteerd met een “Dutch only”-regel , terwijl het voor hen extra belangrijk is dat ze begrijpen wat er in de les gebeurt.”
Op het WAP-symposium over geletterdheid verzorg je een keynotelezing met als titel ‘Hoe je taal leert, als je leert lezen’. Klinkt het werk van Krashen nog steeds door in deze lezing?
“Op de achtergrond speelt Krashen misschien nog een beetje, maar deze lezing gaat over een project met een heel andere nadruk. Veel onderzoek naar taalverwerving wordt gedaan óf met jonge kinderen, die nog niet geletterd zijn, óf met volwassenen die juist wel geletterd zijn. Maar we doen weinig onderzoek naar mensen van wie de geletterdheid nog in ontwikkeling is, en hoe die ontwikkelende geletterdheid hun vermogen om taal te leren beïnvloedt.”
“Mijn indruk is dat de ontwikkeling van geletterdheid een zeer langdurig proces is dat op veel momenten in de ontwikkeling ingrijpt op je talige bewustzijn en op taalverwervingsprocessen. Dat begint al heel vroeg bij de ontwikkeling van fonologisch bewustzijn, als je je eerste letters leert lezen. Daarna komt het lexicaal bewustzijn (waar begint een woord en waar eindigt het?), het grammaticaal bewustzijn (hoe leer je zinnen bouwen?) en nog veel later leer je over tekstcoherentie en -genres. Geletterdheid is dus een ontzettend lang proces waarbij je, grotendeels via expliciete instructie, bewustzijn creëert over verschillende elementen van taal. Los van dat geletterdheid je via schrift toegang geeft tot veel meer informatie, zullen de meta-linguïstische vaardigheden die je in dat lange proces opdoet, van grote waarde zijn bij het leren van een taal. Maar daar is nog weinig onderzoek naar gedaan. Daar willen wij een begin mee maken door kinderen en volwassenen te volgen die nog niet geletterd zijn.”
“In zekere zin zie je in dit project enigszins de thematiek van Krashen weer terug: we kijken wederom naar bewustzijn van taal, en daarmee ook naar je vermogen om via expliciete middelen taal te leren. Maar inmiddels gaat dit onderzoek dus – gelukkig –niet meer over Krashen.”