Vormt de taal die we spreken hoe wij denken? Monique Flecken, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, doet onderzoek naar de relatie tussen taal en cognitie. In deze editie van Wetenschap Revisited spreken we met Monique over een spraakmakend artikel uit haar onderzoekgebied, waarin de Russische woorden voor ‘blauw’ centraal staan.
Foto©SANDERNIEUWENHUYS

Over: Winawer, J., Witthoft, N., Frank, M. C., Wu, L., Wade, A. R., & Boroditsky, L. (2007). Russian blues reveal effects of language on color discrimination. Proceedings of the national academy of sciences104(19), 7780-7785.

Kun je iets meer vertellen over het artikel?
“Dit artikel haakt in op de theorie van linguistic relativity – het idee dat taal je waarneming beïnvloedt. Een veel besproken onderwerp gerelateerd aan deze discussie is de perceptie van kleur. Talen labelen kleurcategorieën namelijk op verschillende manieren. Een goed voorbeeld hiervan is het Russisch. Waar wij in het Nederlands één woord hebben voor blauw, heeft het Russisch twee aparte woorden voor wat wij lichtblauw (‘goloeboj’) en donkerblauw (‘sinij’) zouden noemen. Heeft dit invloed op hoe mensen kleuren onderscheiden?”

“Om dit te beantwoorden vergeleken de onderzoekers Russischtalige en Engelstalige mensen. Ze gebruikten een taakje waarbij ze drie vierkantjes zien: één boven (in een bepaalde tint blauw), en twee onder (met twee verschillende tinten blauw). De deelnemers moesten aanwijzen welke van de onderste vierkantjes dezelfde kleur had als de bovenste. Soms kwam het andere vierkantje uit een andere categorie van blauw in het Russisch dan de ‘target’ (het vierkantje dat dezelfde kleur had als het bovenste vierkantje), en soms uit dezelfde. De Russische proefpersonen bleken sneller in het bepalen van het verschil tussen de twee vierkantjes als de distracter – het afwijkende vierkantje – een tint blauw uit een andere ‘categorie’ was. Dit voordeel hadden Engelstaligen niet. Als je een apart woord voor een andere tint blauw hebt, zie je dus ook sneller dat het een andere kleur is.”

Een voorbeeld van een experimenteel item in de studie van Winawer en collega’s (p. 7781).

Wat maakt dit artikel zo belangrijk voor jouw onderzoeksveld?
“Dit artikel is één van de eerste best wel goede experimentele studies op dit gebied, en stond aan het begin van een hele reeks aan experimentele studies over de invloed van taal op perceptie. Er waren kort voor dit onderzoek al veel studies gedaan naar de invloed van taal op kleurperceptie, maar de taken die deze studies gebruiken waren best subjectief. Een voorbeeld is een similarity judgement taak, waarbij ze mensen kleurfiches gaven om te groeperen: in hoeverre lijken de kleuren op elkaar? Op dit soort taken is veel kritiek geweest van tegenhangers die absoluut niet geloven in linguistic relativity, zoals Steven Pinker. Want hoe ‘vergelijkbaar’ twee kleuren zijn is erg persoonlijk, en hoe kunnen we weten op basis waarvan proefpersonen dit soort keuzes maken? Het taakje in deze studie was veel objectiever. Eén van de onderste vierkantjes was objectief dezelfde kleur als de bovenste. Er was dus een goed en een fout antwoord. Dat is ook hoe de auteurs hun methode zelf framen: als de eerste echte objectieve maat om deze vraag te testen. Ze maten reactietijden als indicatie van de snelheid waarmee mensen hun oordeel gaven, en dit laat de onderzoekers ook toe om subtiele verschillen tussen talen in kaart te brengen.”

“Dit heeft veel teweeggebracht in het veld. Er zijn veel vervolgstudies gedaan die dit effect van kleurwoorden op perceptie hebben kunnen repliceren. En het bracht ook een andere denkwijze met zich mee: dat het goed is om een objectieve maat te gebruiken om dit soort vragen over taal en perceptie te onderzoeken. Het inspireerde daarmee een hele nieuwe vorm van onderzoek naar taal en cognitie. Ook nu kun je impact van het artikel nog goed zien. Ik was laatst op een congres met een symposium over linguistic relativity, en elk praatje citeerde dit artikel. Het is dus echt één van de meest baanbrekende onderzoeken van het veld. Ook al zitten er ook wel wat problemen in het artikel, en zijn er ook recente studies die laten zien dat het effect kan verdwijnen als je bepaalde aspecten van de methode manipuleert. Maar ook dat laat zien dat mensen nog steeds erg met deze studie bezig zijn.”

Je zegt dus dat er ook wel wat aan te merken is op het artikel. Kun je een voorbeeld geven?
“Er zijn vooral methodologische dingen waar nu kritiek op is. De onderzoekers trekken erg sterke conclusies, terwijl er toch wel wat aan te merken is op de methode. Zo zijn de Russische proefpersonen die ze testen eigenlijk tweetalig: ze wonen al jaren in de VS en studeren aan een Amerikaanse universiteit. Dat zou nu niet zomaar kunnen: een tweetalig persoon heeft weer een heel ander ‘brein’ als het ware dan een eentalig persoon.”

“Een ander kritiekpunt is een algemeen verschil in reactietijden tussen de twee groepen: los gezien van de twee condities waren de Russische proefpersonen een stuk langzamer dan de Engelstaligen. Ze gaan hier in het artikel weinig op in, terwijl dit een vreemd en opvallend verschil is. Ze noemen kort dat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de Russische groep misschien minder gewend was aan dit soort computertaakjes, maar dat is eigenlijk niet plausibel: het zijn twee groepen studenten aan Stanford, slimme mensen, waarom zouden die minder vaak dit soort computertaakjes doen? Het zijn kleine kritiekpunten, maar die roepen wel de vraag op of de twee groepen wel vergelijkbaar waren.”

“Als deze studie het enige bewijs gaf van dit verschil in kleurperceptie, zou ik de conclusies dus niet zo snel geloven. Maar het effect is inmiddels door veel onderzoekers gerepliceerd, ook bij andere taalcombinaties en met andere methodes, dus ik ben er wel van overtuigd dat het klopt.”

Wat is de invloed geweest van deze studie op je eigen onderzoek?
“Toen deze studie uitkwam was ik net klaar met mijn MA, en vond ik de methode ook erg interessant. Ik doe zelf ook onderzoek naar Linguistic relativity, alhoewel niet specifiek naar kleur, maar naar events – situaties of gebeurtenissen. Mijn vraag is dan of de werkwoord semantiek of grammatica beïnvloedt hoe je deze gebeurtenissen waarneemt, bijvoorbeeld met het gebruik van aspect of naamvallen. De invloed van deze studie op mijn onderzoek zit dus vooral ook in de experimentele aanpak: als je iets observeert in een taal dat een andere taal niet heeft, hoe kun je dat dan omzetten in een goed experimenteel design waarin je twee groepen sprekers vergelijkt? En hoe toon je dan aan dat de twee groepen sprekers niet in andere aspecten van elkaar verschillen – wat in dit paper dus juist een probleem is?”

“Naast dat soort taalvergelijkend onderzoek, bestudeer ik ook verschillen binnen een taal, en dus binnen één groep participanten – een within-subjects design. Dan geef ik sprekers van één taal bijvoorbeeld hetzelfde plaatje, maar in de ene conditie gebruik ik één type beschrijving met een bepaalde tijds- of aspectmarkeerder, en in de andere conditie een andere beschrijving. De vraag is of dit invloed heeft op de manier waarop sprekers naar zo’n plaatje kijken. Dat soort onderzoek is vaak minder controversieel, omdat het niet twee participantengroepen bekijkt – maar juist dezelfde sprekers in verschillende situaties. Als je dan een verschil vindt, is het meteen duidelijk dat dit komt door een klein grammaticaal verschil tussen de beschrijvende zinnen – en niet door onvoorziene verschillen tussen twee groepen.”

“Die methode is natuurlijk alleen mogelijk bij bepaalde vragen, en je kan niet altijd een within-subjects design gebruiken bij taalvergelijkend onderzoek. Al kan dat wel als je kijkt naar mensen die twee verschillende talen spreken. Denken ze anders als ze de ene taal spreken dan de andere? Ga je kleuren of events anders waarnemen naarmate je een tweede taal beter leert spreken – anders gezegd, kan iemands cognitie veranderen door het aanleren van een nieuw talig systeem.”

Heb je zelf ook naar tweetaligheid gekeken?
“Ja, in mijn proefschrift keek ik bijvoorbeeld naar de manier waarop tweetaligen motion events beschrijven, en hoe dit verschilt van moedertaalsprekers van beide talen. Ik heb daarbij ook gebruik gemaakt van eye-tracking: waar kijken mensen naar, en hoe past dit bij de beschrijvingen van de filmpjes? Dit is interessant, want talen drukken motion events op veel verschillende manieren uit. In het Nederlands, Duits en Engels moet je veel vaker de manier van bewegen noemen: loopt, rent, of fietst de persoon, bijvoorbeeld? Talen zoals het Frans en het Spaans hebben minder van dit soort werkwoorden, en leggen veel meer de nadruk op de richting of het doel van de beweging. Het is aannemelijk dat je door deze verschillen op andere aspecten van een video van een motion event let, en dat hebben wij dus in tweetalige en eentalige sprekers onderzocht. Deze studie was deel van een groot project waarin veel talen bekeken werden. Ik keek zelf naar het het Nederlands en het Duits.’

“Dat dit soort verschillen tussen talen ook invloed hebben op perceptie, is bijvoorbeeld nuttig om te weten voor tweedetaalleerders en docenten. Iemand die taal onderwijst moet zich ervan bewust zijn dat dit soort verschillen erg ingewikkeld zijn. Als je Frans doceert, moet je verwachten dat de mensen in je groep zich misschien afvragen waarom de manier van bewegen niet vaak beschreven wordt. Daarnaast kan het misschien implicaties hebben voor interculturele communicatie.”

Hoe is jouw onderzoek in de loop van de tijd veranderd? Waar zou je graag nog naar kijken?
“Mijn onderzoek is meer neuro-cognitief geworden. Ik maak bijvoorbeeld gebruik van methodes als EEG en fMRI om echt te kijken naar wat er in de hersenen gebeurt. Zo heb ik een PhD-student – Owen Kapelle – die de neurologische basis onderzoekt van kleurperceptie en de rol van taal: we weten nu dat invloeden van taal op kleurperceptie bestaan, maar hoe kunnen we dit op een neurologisch niveau verklaren? Dat is de volgende stap die we willen maken in dit onderzoek, en dat is denk ik interessanter dan nog een keer laten zien dat taal invloed heeft op reactietijden, bijvoorbeeld.”

“Het lijkt me ook erg leuk om in de toekomst te kijken naar taalontwikkeling bij kinderen. Wat gebeurt er tijdens het proces van taalleren: met welke categorieën komen baby’s op de wereld, en hoe wordt dat beïnvloed door taal. Kunnen kleine kinderen bijvoorbeeld het verschil tussen het licht- en donkerblauw maken, en hoe vormt taal dat dan verder in de ontwikkeling afhankelijk van de taal die ze spreken? Het lijkt me erg interessant om niet per se alleen kleur, maar de ontwikkeling van dit soort concepten in het algemeen te onderzoeken.”