Prof. Christin Espin (Pedagogische wetenschappen) over: 

Deno, S.L. (1985). Curriculum-Based Measurement: The emerging alternative. Exceptional Children, 52, 219-232. DOI: 10.1177/001440298505200303.

Er zijn drie redenen waarom ik voor het artikel van Deno (1985) gekozen heb. In de eerste plaats schetste het artikel een alternatieve denkwijze voor de ontwikkeling én de evaluatie van interventies voor studenten met learning disabilties (leerproblemen, in Nederland verstaan we hieronder studenten met dyslexie, dyscalculie en dysgrafie). Mede dankzij deze alternatieve denkwijze, en dat is mijn tweede reden, had het artikel een grote invloed op zowel het onderzoek als het praktisch werkveld rondom leerproblematiek. Tot slot, het artikel is geschreven door mijn promotor, iemand die veel invloed heeft gehad op mijn eigen academische ontwikkeling en carrière.

Een alternatieve denkwijze

In het artikel, Curriculum-Based Measurement: The emerging alternative introduceert Deno een alternatieve denkwijze op de ontwikkeling en de evaluatie van interventies voor studenten met leerproblemen. Het artikel begint met een beschrijving van de op dat moment meest gangbare manieren om vooruitgang en leerontwikkeling van studenten te meten: beoordelingen door de leerkracht, toetsen die onderdeel zijn van het curriculum en gestandaardiseerde testen. Deno beschrijft ook de beperkingen van deze drie methoden. Zo kunnen docentbeoordelingen en curriculaire testen niet op hun betrouwbaarheid en validiteit beoordeeld worden. De scores op gestandaardiseerde testen, die maar één of twee keer per jaar worden afgenomen, geven bovendien weinig informatie over de manier waarop en wanneer instructies voor leerlingen die onvoldoende presteren aangepast moeten worden.

Om aan deze beperkingen tegemoet te komen stelt Deno een alternatieve manier voor om leerontwikkeling bij deze studenten te meten: Curriculum-Based Measurement, oftewel Continue Voortgangsmonitor (CVM; zie Espin, van den Bosch, & Sikkema-de Jong, 2016). Deno definieert CVM als een set van “measurement and evaluation procedures that teachers could use routinely to make decisions about whether and when to modify a student’s instructional program.” (p.221). Hij stelt dat CVM alleen praktisch toepasbaar is wanneer het een simpele, goedkope en efficiënte manier van monitoren is. Daarnaast kan het systeem alleen ingezet worden wanneer het betrouwbare en valide scores voor het monitoren van leerontwikkeling oplevert. In het artikel beschrijft Deno vervolgens hoe de CVM scoort op deze aspecten wanneer er gekeken wordt naar de leerontwikkeling van studenten op het gebied van lees-, schrijf-, en spelvaardigheid.

Het artikel introduceert niet alleen een manier om de ontwikkeling van studenten met leerproblemen in kaart te brengen, maar geeft ook nieuwe inzichten over interventies voor deze studenten. Een aanname van de CVM is dat het onmogelijk is om van tevoren vast te stellen of een interventie effectief zal zijn voor een individuele student of niet (zie ook Deno, 2005). Binnen de CVM is iedere interventie in feite een eigen testcase waarvan de effectiviteit op het niveau van de individuele student wordt vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van gegevens over de leerontwikkeling van de student.

In de praktijk houdt CVM in dat leerkrachten regelmatig (bijvoorbeeld wekelijks) en systematisch snapshots van het werk van de student (bijvoorbeeld hun leeswerk) verzamelen. Leerkrachten scoren deze snapshots en plaatsen de scores vervolgens in grafieken waarmee progressie wordt gevisualiseerd (zie figuur 1). Aan de hand van deze grafieken bepaalt de leerkracht of de interventie het gewenste effect (vooruitgang/verbetering) heeft. Als uit de grafiek blijkt dat de student geen progressie boekt dan past de leerkracht zijn/haar instructies aan en verzamelt opnieuw data. Via deze cirkel van interventie, data verzamelen, aanpassen en opnieuw data verzamelen bouwt de leerkracht aan een effectieve, krachtige interventie. CVM ziet leerkrachten als “wetenschapsbeoefenaars”: professionals die data gebruiken om op een systematische manier een effectieve interventie te bouwen. Dit was in 1985, toen Deno zijn artikel schreef, zeer revolutionair.

Grafiek ontworpen met een programma van Ben Ditkowsky (http://www.measuredeffects.com)

Impact op het veld

De nieuwe zienswijze van Deno had grote impact op zowel het onderzoek naar leerproblematiek als het praktische werkveld. In 2004 werd het artikel geselecteerd als 1 van de 10 “klassiekers”, een set van 10 artikelen die het veld van speciaal onderwijs vormgegeven hebben (McLeskey, 2004). In 2005 bleek uit een review over de CVM dat er sinds 1985 ruim 600 artikelen geschreven zijn over de ontwikkeling of het gebruik van CVM (zie Espin & Wallace, 2005; Wallace, Espin, McMaster, Deno, & Goegen, 2007). En nu, in 2020, verschijnen er meer dan 2400 citaties als je “CBMntypt in Google. De invloed van Deno is niet alleen zichtbaar in het onderzoek, maar ook in de praktijk. In de VS en een behoorlijk aantal andere landen wordt CVM veel gebruikt. Samenvattend, de CVM is erin geslaagd het gat tussen onderzoek en praktijk te dichten.

Stan Deno als promotor en mentor

Tot slot koos ik dit artikel ook vanwege de invloed die Stan Deno gehad heeft op mijn eigen academische ontwikkeling en carrière. Stan was een groot voorbeeld voor zijn PhD’s vanwege zijn open en ethische kijk op wetenschap. Vanwege zijn respect voor collega’s – ongeacht of ze het met hem eens waren of niet – zagen veel PhD’s Stan niet alleen als promotor, maar ook als mentor.

Lynn Fuchs, een van Stan’s eerste PhD’s, beschreef dit een artikel dat kort na het overlijden van Stan verscheen: “His former students, his colleagues, and others in the field who had the privilege of knowing him will deeply miss the generosity with which Stan shared his ideas, the good humor and kindness with which he provided us directions for improving our work and our lives, and the model he provided to us all for fully enjoying every day we have on the earth.”

(Fuchs, 2016, p.7)”. Een zeer toepasselijk eerbetoon voor iemand die niet alleen via zijn onderzoek en publicaties invloed had op het veld, maar ook vanwege zijn training van toekomstige onderzoekers en leerkrachten. Onderzoekers en leerkrachten die ieder op hun manier weer invloed hebben op het leven van studenten met leerproblemen.
 

Referenties

Deno, S.L. (2005). Problem-solving Assessment. In Brown-Chidsey, R. (Ed.), Assessment for intervention: A problem-solving approach (pp 10-40). New York: Guilford Press.

Espin, C.A., van den Bosch, R., & Sikkema- de Jong, M. (2016). Behandeling van onderwijsleerproblemen: interventies en voorgangsmonitoring. In M.H. van IJzendoorn & L. Van Rosmalen (Eds.), Pedagogiek in Beeld (pp. 327-342). Houten: van Loghum.

McLeskey, J. (2004). Classic article in special education: Articles that shaped the field, 1960 to 1996. Remedial and Special Educatiion, 25, 79-87. DOI: 10.1177/07419325040250020201.

Wallace, T., Espin, C. A., McMaster, K., Deno, S. L., & Foegen, A. (2007). CBM progress monitoring within a standards-based system. The Journal of Special Education, 41(2), 66–67. https://doi.org/10.1177/00224669070410020201

Espin, C.A. & Wallace, T. (2005). Curriculum-Based Measurement: Past, present and future.  Presentation given at the Council for Exceptional Children, Baltimore, MD, April, 2005.

Over Christine Espin

Dr. Espins onderzoek richt zich op de ontwikkeling van een continu voortgangsmonitoringsysteem voor leerlingen met leerproblemen, en op het gebruik van voortgangsdata door leraren om het onderwijs aan deze leerlingen te optimaliseren. Dit systeem wordt Curriculum-Based Measurement (CBM), of in het Nederlands Continue Voortgangsmonitoring (CVM) genoemd. Dr. Espin doet daarnaast onderzoek naar interventies voor begrijpend lezen en het verbeteren van onderwijsmethoden voor universitaire studenten met een functiebeperking. (Overgenomen van Espin’s persoonlijke pagina: https://www.universiteitleiden.nl/en/staffmembers/christine-espin#tab-1)