Over: Penny Boyes Braem (1990 (1973)). Acquisition of the Handshape in American Sign Language: A Preliminary Analysis. In: From Gesture to Language in Hearing and Deaf Children. V. Volterra & C.J. Erting (Eds.). Berlin/Heidelberg: Springer Verlag, 21 pp. https://link.springer.com/chapter/10.1007/978-3-642-74859-2_10 

Door: Beppie van den Bogaerde 

Sinds een paar jaar ben ik gastdocent bij de masteropleiding Deafblindness bij de Rijksuniversiteit Groningen, bij hoogleraar Marleen Janssen, die straks wordt opgevolgd door Saskia Damen. De studenten van deze master komen uit alle delen van de wereld, en zijn vaak werkzaam als verzorger van of tolk voor mensen met doofblindheid – het kan dan gaan om volwassenen met bijvoorbeeld het syndroom van Usher (Castiglione e.a., 2022), maar toch ook vaak om kinderen met congenitale doofblindheid (CDB). Een baby/kind met doofblindheid moet werken met drie zintuigen om zichzelf, anderen en de wereld te ontdekken: tast, smaak en reuk; en mogelijk rest-gehoor en rest-zicht. Bij deze groep is het belangrijkste doel om de kinderen taal te laten verwerven – op veel plaatsen gebeurt dit nog door gesproken taal aan te bieden met losse visuele of tactiele gebaren erbij. Maar steeds vaker, ook op advies van the Nordic Welfare Centre (https://nordicwelfare.org/en/disability-issues/the-deafblind-field/), wordt geprobeerd om tactiele gebarentaal aan te bieden. Hierbij zijn er verschillende obstakels, maar de voornaamste is dat de volwassenen om de kinderen heen (verzorgers, leerkrachten, familie) geen (tactiele) gebarentaal kennen. Daarbij worden nog veel te weinig doven of doofblinden ingezet als taalmodellen.  

Verzorgers/studenten lieten weten dat het erg moeilijk is om de bewegingen of gesticulaties van kinderen met CDB te interpreteren. Het is al moeilijk bij horende kinderen om echt het eerste woord te herkennen uit de vele pogingen die de kinderen doen; hetzelfde bij dove kinderen die hun ‘eerste’ gebaar maken. Het is aan de taalvaardigheid van de volwassenen (en andere kinderen) te danken dat wij betekenis gaan hechten aan die pogingen tot taalproductie van kinderen; hoeveel moeilijker is dat bij een kind met CDB die op basis van tast referentiële gebaren moet gaan uitproberen.   

Toen ik tijdens mijn promotietraject begon met mijn literatuurstudie kwam net het unieke boek van Virginia Volterra en Carol Erting (1990) uit. Hierin stond een fantastisch artikel van Penny Boyes Braem over de ontwikkeling van de hand/vinger motoriek (zie Fig. 1) en hoe dit zich verhoudt tot de verwerving van handvormen in (visuele) gebarentalen. Later, als gastdocent, gaf ik dit artikel aan de masterstudenten van de RUG.  

Anatomische onafhankelijkheid van de vingers (Boyes Braem, Fig. 1, blz. 108): 

Het artikel van Boyes Braem was een eye-opener voor velen – niet alleen begrepen ze hoe de motoriek zich ontwikkelde, maar ook hoe dit invloed had op de productieve fonetiek/fonologie van gebaren (let wel: die de kinderen alleen konden voelen, niet zien en dan nog zelf produceren).  

De eerste handvormen die kinderen (kunnen) articuleren (op basis van de beperkingen die de kinderen motorisch ervaren, en los van de talige ontwikkeling) (Boyes Braem, Fig. 2, blz. 112): 

Het feit dat we inzicht krijgen in wat er qua motorische ontwikkeling mogelijk is bij ziende kinderen, maakt nog niet dat we dat zomaar kunnen overzetten naar kinderen met CDB. Allerlei aanpassingen aan gebaren zijn nodig om de kinderen tactiele gebaren aan te bieden. En de context moet ook duidelijk gemaakt worden, want de wereld wordt ook alleen via de tastzin ervaren. Het moge duidelijk zijn dat taalverwerving bij kinderen met CDB uiterst complex is – maar hopelijk draagt inzicht in wat er überhaupt mogelijk is qua motorische beheersing er wel aan bij dat professionals en familie eerder de talige pogingen van kinderen met CDB kunnen herkennen.  

Zo’n oud artikel – en zo nuttig. Dank aan Penny, deze basiskennis is onontbeerlijk voor iedereen die met gebarentaalverwerving (visueel of tactiel) werkt!  

Referenties 

Castiglione, A. & Möller, C. (2022) Usher Syndrome. Audiology Research, 12(1), 42-65. https://doi.org/10.3390/audiolres12010005 

Over de auteur 

Beppie van den Bogaerde promoveerde in 2000 aan de Universiteit van Amsterdam (UvA); de titel van haar proefschrift is Input and Interaction in Deaf Families. Tegelijkertijd, sinds 1997, werkte ze bij Hogeschool Utrecht (HU), waar ze de bacheloropleiding Leraar/Tolk NGT en masteropleiding Dovenstudies/Leraar NGT mede heeft opgezet. Van 2007-2019 was ze lector Dovenstudies bij de HU, en daarnaast was ze van 2013-2019 hoogleraar Nederlandse Gebarentaal aan de UvA – tegenwoordig is ze emeritus hoogleraar, en sinds 2019 gastdocent bij de masteropleiding Deafblindness bij de Rijksuniversiteit Groningen.