Werkzaam als: Lector op het gebied van educatie en onderwijs aan jonge kinderen (2-8 jaar) aan de iPabo in Amsterdam. Annerieke doet onderzoek en geeft onderwijs. Het onderzoek binnen haar lectoraat richt zich voornamelijk op het spel van jonge kinderen, en hoe dit ingezet kan worden bij het stimuleren van de ontwikkeling. Hierbij draait het om het spel dat kinderen van nature spelen.
Hoe ben je terechtgekomen in dit werk?
Na mijn promotieonderzoek – dat grotendeels ging over spontane taalverwerving – begon ik als docente bij de sectie Nederlands aan de iPabo. Ik gaf toen onder andere les over het onderwijs in mondelinge communicatie aan kinderen op de basisschool.
Mijn belangstelling ging echter steeds meer uit naar het jonge kind, en ook als pabo gingen we ons daar meer op richten. In de jaren ’80 werd de opleiding tot kleuterleerkracht samengevoegd met de opleiding voor latere leerkrachten. In eerste instantie vormde dit geen probleem, maar in de loop van de jaren ging er veel kennis over het onderwijs aan jonge kinderen verloren. Toen hebben we als pabo daarover een afdeling opgericht, waarbij we ons ook richtten op spelend leren. Zodoende kwam er een lectoraat. In eerste instantie zou ik hier aanhaken als onderzoeker. Toen echter bleek dat degene die lector zou worden, dat niet meer kon doen, heb ik die taken op me genomen. Zo ben ik er in gerold: van associate lector werd ik lector – het was eigenlijk een samenloop van omstandigheden. Ik was op het goede moment op de goede plek.
Wat vind je het leukst aan je werk? En wat is minder?
Ik vind eigenlijk ontzettend veel dingen leuk, bijvoorbeeld het werk direct in de groepen van jonge kinderen. We doen meestal heel praktijkgericht onderzoek met leerkrachten en pedagogische medewerkers samen. Er zo dicht op zitten, vind ik één van de leukste dingen. Ik geniet ook altijd enorm van de nascholing, waar leerkrachten uit groep 1 en 2 op zoek gaan naar wat spelen inhoudt, en naar de samenhang met andere ontwikkelingsgebieden. Ik vind het heel mooi dat die leerkrachten zich nog capabeler gaan voelen – en dat worden ze ook. Ze vinden vaak het plezier in hun vak terug. Dit stimuleert het welbevinden van de kinderen, maar ook van de leerkracht; dat is een voorwaarde voor goed onderwijs.
Dingen als heel veel nakijkwerk vind ik minder leuk. En hoewel ik schrijven voor professionals heel leuk vind, ben ik minder dol op het schrijven van echt goed doorwrochte, wetenschappelijk onderbouwde artikelen. Het fijne aan een lectoraatpositie is dat er juist van je verwacht wordt dat je voor de praktijk werkt.
Wat zou je willen verbeteren binnen je vakgebied?
Dat zijn de dingen waar ik al mee bezig ben: vooral het spel van kinderen meer centraal zetten in het leren. Ik zit ook in het Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind. Dat is een netwerk van pabodocenten, leerkrachten, medewerkers van de kinderopvang, en onderzoekers, waar we van elkaars kennis en ervaring kunnen profiteren. Die samenwerking met anderen zou ik nog willen versterken. Ik denk eigenlijk dat veel kennis uit het veld niet altijd docenten op de pabo’s of de onderzoekers bereikt, en omgekeerd. Het uiteindelijke doel waar ik aan werk, is een verbetering in de praktijk met alle middelen, kanalen en systemen die er zijn. Dat is echt nog lang niet klaar.
Op welke prestatie ben je het meest trots?
Ik ben trots op de nascholing en de opleiding voor de leerkrachten, maar ook op de projecten die we tot nu toe hebben gedaan, zoals Taaldenken in spel (samen met Marianne Boogaard, Resi Damhuis en Dorian de Haan), Rekenen op Spel, en ons huidige project Playing-2-gether. Dit gaat over meespelen met kinderen met wie de leerkracht niet zo goed contact heeft – bijvoorbeeld omdat het kind erg druk is, of juist omdat het kind zichzelf terugtrekt. Door op een volgende manier met kinderen mee te spelen, dus zonder dat je de hele tijd gesloten vragen stelt of suggesties geeft, kunnen leerkrachten vooruitgang boeken in hun contact met het kind. Dat is een van de dingen die mij erg drijft: dat er een goed contact is tussen de volwassenen en het kind. Op die leeftijd zijn positieve ervaringen met goed contact zo ontzettend belangrijk voor de verdere ontwikkeling als mens.
Waar zou je je meer in willen verdiepen?
Binnen het hele veld van spelen is nog heel veel te doen; bijvoorbeeld de plek van beeldend spel voor jonge kinderen kan in het onderwijs nog veel meer aandacht gebruiken.
Ik vind ook dat ‘kennis van de wereld’ in het onderwijs aan jonge kinderen nog centraler mag komen te staan. Belangrijke inhouden, zoals aardrijkskunde of geschiedenis, zijn immers vanzelf gelinkt aan woordenschat en taalontwikkeling. Als je die interessante inhoud voor kinderen centraal stelt, dan kun je daaraan je taalonderwijs koppelen. Ik heb nu ook heel vaak gezien dat zelfs kinderen met nog heel weinig taal echt gaan praten, als ze maar iets willen vertellen. De wil om te communiceren moet dus eigenlijk vooropstaan, en dat doe je door de inhoud interessant te maken. Daarover is nog zo veel onbekend: wat maakt kinderen geïnteresseerd? Dat is eigenlijk steeds opnieuw een zoektocht die nog lang niet klaar is, en waarin nog zo veel te ontdekken is.
Voor wie na het lezen van Annerieke’s verhaal denkt, dit is ook iets voor mij: je kan ook stage lopen bij een lectoraat!
Annerieke is te bereiken via a.boland@ipabo.nl