De coronauitbraak heeft grote effecten op de werkzaamheden van veel wetenschappers. In dit stuk beschrijf ik hoe we met ons team de dataverzameling online hebben weten voort te zetten en welke obstakels we daarbij tegenkwamen.

Sinds 2018 werk ik in Canada aan de adaptatie en validering van de C-BiLLT. Deze taalbegripstest is speciaal ontworpen voor kinderen die door hun ernstige motorische en communicatieve beperkingen niet kunnen worden onderzocht met testen als de Schlichting, CELF, of Peabody. Bij deze testen wordt immers van het kind gevraagd iets aan te wijzen, op te noemen of een handeling uit te voeren met een klein object (“de kikker springt op het huis”). Zulke opdrachten zijn voor deze groep kinderen onmogelijk uit te voeren. De C-BiLLT presenteert twee tot vier foto’s op een groot touchscreen, waarbij het kind wordt gevraagd de juist foto te identificeren  door bijvoorbeeld het scherm aan te raken met een lichaamsdeel, via eye-tracking of met rolstoelhoofdsteunbesturing. De 86 items lopen op in moeilijkheidsgraad, van de identificatie van veelvoorkomende zelfstandig naamwoorden (“waar is de pop?”), tot complexe zinsstructuren (“eerst lag er een appel op de tafel, maar nu is daar een banaan voor in de plaats gekomen”).

Het project om de Nederlandstalige C-BiLLT aan te passen voor gebruik onder Engelstalige Canadese kinderen begon met een aantal rondes van aanpassingen en vertalingen door een multidisciplinaire groep experts. Vervolgens hebben tien Canadese kinderen met en zonder cerebrale parese de nieuwe items becommentarieerd. Na hun feedback begonnen de laatste twee onderdelen van het project: het onderzoeken van de validiteit en betrouwbaarheid van de Canadese test onder minimaal 60 kinderen met een neurotypische ontwikkeling. Op 11 maart 2020, de dag dat de WHO de coronacrisis uitriep tot pandemie, hadden wij 39 kinderen getest. Nog lang niet genoeg om uitspraken met enige statistische onderbouwing te kunnen doen over de Canadese C-BiLLT.

Op 14 maart sloten alle basisscholen in Ontario tot nader order hun deuren. Tot dan toe werden de meeste kinderen voor ons onderzoek geworven via scholen. Het onderzoek, waarin de nieuwe C-BiLLT en een reeks andere taal- en cognitietesten werd afgenomen, vond ook op school plaats. De logopediestudenten die de onderzoeken voor ons uitvoerden mochten niet meer naar de universiteit komen en ook wij werkten allemaal vanuit huis. Onze dataverzameling lag stil.

Digitaal alternatief
Enigszins lamgeslagen door het ontbreken van perspectief overwogen we om dan maar op basis van de data die we wel hadden het artikel af te schrijven. Maar na een paar weken tobben besloten we te onderzoeken of testafnames via een online videovergadersysteem een oplossing zouden kunnen zijn. Slechts één van de instrumenten uit ons onderzoek, het taalbegripsonderdeel van de New Reynell Developmental Language Scales, kon niet online worden afgenomen. Dit is een test die qua opzet vergelijkbaar is met de Schlichting Test voor taalbegrip: veel kleine voorwerpen en een boek om dingen in aan te wijzen. Pearson, uitgever van de andere tests die in dit project worden gebruikt, adverteerde volop met digitale online testversies, met name voor therapeuten. In klein verband organiseerden we proefsessies. Een testafnemer op de ene laptop, een proefpersoon op de andere, en dan via Zoom een afnamesessie starten. Uiteindelijk kwamen we uit op een systeem waarin de testleider de Zoomtestsessie start en de proefpersoon de controle over het scherm van de testleider steeds tijdelijk overneemt. De antwoorden op de online versies van de testen van Pearson worden automatisch opgeslagen op Q-Global, hun online scoringsplatform. De C-BiLLT is van oorsprong al een web-based instrument, dus ook die scores worden automatisch opgeslagen op beveiligde servers.

We schreven een nieuw protocol en dienden de voorgestelde wijzigingen in bij de medisch-ethische toetsingscommissie. Na goedkeuring begonnen we een online wervingscampagne via sociale media. Een groot voordeel van de online afnames was dat we nu niet meer afhankelijk waren van de lokale basisscholen, maar proefpersonen konden werven in heel Ontario of zelfs heel Engelstalig Canada. De interesse van families om mee te doen bleek groter dan verwacht. Nu de lockdown al een paar maanden duurde (de lockdown in Ontario was langer van kracht en strenger dan in Nederland), leken ouders en kinderen wel in voor een verzetje.

Voor de technische samenwerking starten we elke testsessie met een volwassene erbij aan de zijde van de proefpersoon, maar zodra dat gedeelte duidelijk is lukt het kinderen vanaf een jaar of vier om zelfstandig met begeleiding van de testleider via Zoom alle onderdelen te doorlopen. Met toestemming van de proefpersonen wordt een testsessie opgenomen (een ingebouwde optie van Zoom), zodat we later terug kunnen kijken of alles goed is verlopen.

Tot nu toe vinden zowel de proefpersonen als hun ouders het doorgaans gemakkelijk en leuk om online mee te doen aan onze studie. Op een korte vragenlijst die we uitsturen na elke sessie rapporteren ouders als pluspunten onder meer het comfort en gemak van een dergelijke thuisafname. Genoemde nadelen zijn afleiding (bijvoorbeeld door een binnenlopende broer of zus) en technische problemen.

We verwachten eind september minstens 60 proefpersonen te hebben getest. Als onderdeel van de data-analyse zullen we onderzoeken of er verschillen zijn tussen de fysieke en de online testafnames. Dit zou dan kunnen liggen aan de manier van afnemen, maar wellicht ook aan het soort gezinnen dat zich aanmeldt voor online onderzoeksdeelname.