Meertaligheid is overal. Wereldwijd zijn de meeste mensen meertalig, en ook binnen Nederlandse gezinnen, scholen, universiteiten en bedrijven worden veel meer talen gesproken dan alleen het Nederlands. De Anéla studiedag van 18 oktober 2019 stond volledig in het teken van meertaligheid en de belangstelling was groot: de inschrijving moest vroegtijdig gesloten worden en de plenaire zaal zat bomvol. Het antwoord op de hoofdvraag van de studiedag, of meertaligheid een troef of twistappel is, was duidelijk: meertaligheid is simpelweg de norm, en door daar aandacht aan te besteden, valt er een wereld te winnen. In dit verslag worden een aantal lezingen met een focus op meertaligheid en onderwijs uitgelicht.

Het onderwijs voor meertalige leerlingen
Keynotespreker Joana Duarte gaf een overzicht van de ontwikkelingen rondom meertaligheid in het Nederlandse onderwijs vanaf de jaren ’70 tot nu. Ze benadrukte dat hoewel zo’n 20% van de Nederlandse bevolking een migratie-achtergrond heeft, en er daarnaast verschillende regionale talen zoals het Limburgs en het Fries gesproken worden, de Nederlandse scholen overwegend eentalig zijn. Er is weliswaar al jaren groeiende belangstelling voor het Engels als tweede schooltaal vanwege de status van het Engels als wereldtaal, maar andere talen blijven achter. Hoe functioneren meertalige leerlingen in deze eentalige omgeving?

Duarte wijst erop dat onderzoek laat zien dat kinderen met andere moedertalen, zowel migrantentalen als Nederlandse streektalen en dialecten, in het Nederlandse onderwijs slechter presteren. Deze kinderen krijgen bijvoorbeeld minder vaak een havo- of vwo-advies in vergelijking met volledig Nederlandstalige klasgenootjes. Spelen hun capaciteiten hierin de belangrijkste rol? Of zijn er factoren op leerkracht- of schoolniveau die deze verschillen veroorzaken? Het blijkt dat kinderen met een andere moedertaal hogere cijfers moeten halen om een havo- of vwo-advies te krijgen. Ook zijn de verwachtingen die leerkrachten koesteren over hun meertalige leerlingen gemiddeld lager, wat hun prestaties beïnvloedt. Verder zijn er kenmerken van ons schoolsysteem die kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond benadelen, zoals het ontbreken van verplichte voorschoolse educatie, en de vroege selectie naar schoolniveaus op 12-jarige leeftijd.

Tenslotte maakt de eentalige focus van het Nederlandse onderwijs dat het talige repertoire van meertalige leerlingen geen ruimte krijgt, en dus ook niet gezien kan worden als meerwaarde en als talent van de leerling. Bij een écht meertalige benadering van onderwijs, wordt het gebruik van het Nederlands als instructietaal gecombineerd met het inzetten van de moedertalen in de klas. De verwerving van het Nederlands en vreemde talen als het Engels is gebaat bij een sterk ontwikkelde moedertaal: deze stevige basis is de bron voor snellere verwerving van andere talen. Bovendien verhoogt het integreren van meerdere talen in de taallessen het taalbewustzijn van alle leerlingen, of ze nu eentalig of meertalig zijn. En ook in andere vakken dan de talen kunnen moedertalen ingezet worden, om zo meertalige leerlingen de kans te geven zowel hun moedertalen als het Nederlands te ontwikkelen. Het benutten van de kennis in de moedertaal zorgt bovendien voor hogere motivatie en betrokkenheid bij de lesstof.

Leerkrachten stimuleren om meertaligheid in te zetten
Maar hoe kan het integreren van meertaligheid in het onderwijs worden bevorderd? Daniela Polišenská en Catherine van Beuningen bespraken een methode om leerkrachten te helpen meertaligheid de ruimte te geven in hun lessen, maar dan al vanuit de lerarenopleiding. Zij zagen dat taaldocenten zich vaak handelingsonbekwaam voelen met betrekking tot het benutten van meertaligheid. Door een speciale curriculumlijn te ontwikkelen, willen ze aanstormende leerkrachten helpen om al tijdens de opleiding te leren hoe ze om kunnen gaan met hun eigen meertalige repertoire én dat van hun leerlingen.

Tijdens de opleiding voeren de studenten verschillende opdrachten op het gebied van meertaligheid uit: zo maken ze kennis met hun eigen talige repertoire door het maken van een taalportret. Daarnaast worden ze gestimuleerd meertalige activiteiten uit te voeren met hun stageklassen, en leren ze hoe ze meertaligheid kunnen inzetten als middel om te differentiëren. Polišenská en Van Beuningen ontwikkelden hun curriculumlijn in eerste instantie voor talendocenten, maar willen dit ook uitbreiden naar andere lerarenopleidingen.

Ook door leerkrachten die al voor de klas staan concrete handvatten te bieden, kan het integreren van meertaligheid in het onderwijs bevorderd worden. Jantien Smit, Catherine van Beuningen en Maaike Hajer presenteerden een onderzoek naar meertalige praktijk in natuur- en techniekonderwijs (N&T-onderwijs) in Nederland, Noorwegen en Zweden. Vanwege de achterstanden van meertalige leerlingen in N&T-vakken, stelt het onderzoek de vraag: hoe kan N&T-onderwijs inclusiever? Meertalige leerlingen krijgen minder goed toegang tot de vakspecifieke taal die nodig is voor N&T, wat betekent dat er meer taalondersteuning nodig is. Door leerkrachten handvatten te geven om N&T-lessen meer taalgericht te maken en ruimte te geven aan de thuistalen, wordt geprobeerd hen te helpen de inclusiviteit van hun N&T-lessen te bevorderen.

Leerkrachten kregen een reeks professionaliseringsbijeenkomsten aangeboden, waarin ze informatie en tips kregen over het inzetten van taalondersteuning en meertaligheid in de klas. Uit het onderzoek bleek dat de interventie ervoor zorgde dat leerkrachten zich beter bewust waren van de noodzaak van aanvullende talige ondersteuning bij deze vakinhouden. Daarnaast gaven leerkrachten aan dat ze daadwerkelijk meer aandacht besteedden aan meertaligheid in hun lessen en dat ze minder obstakels zagen voor het inzetten van meertaligheid dan voorheen.

Tweetalige kinderdagverblijven
Zoals Joana Duarte ook besprak, is de belangstelling voor het Engels op Nederlandse basisscholen en middelbare scholen al jaren groot. Vanwege de toenemende vraag naar tweetalige kinderdagverblijven, is in 2018 een experiment gestart waarbij elf kinderopvangorganisaties toestemming kregen om gedurende maximaal 50% van de openingstijd het Engels of het Frans aan te bieden. Binnen Project MIND wordt onderzocht hoe deze tweetalige kinderopvang vorm wordt gegeven en wat de resultaten zijn. Darlene Keydeniers, Kyra Hanekamp, Josje Verhagen, Folkert Kuiken, en Sible Andringa vertelden in verschillende presentaties over hun bevindingen.

De deelnemende kinderopvangorganisaties zijn vrij in de manier waarop ze het tweetalige aanbod vormgeven. Alle kinderdagverblijven kozen voor het Engels als de tweede taal. Zes van de elf kinderdagverblijven hanteren een sterke vorm van meertaligheid, waarbij er voortdurend zowel een Nederlands- als een Engelssprekende leidster aanwezig is; de One-Person-One-Language-benadering (OPOL). De andere vijf hanteren een zwakkere vorm van meertaligheid, waarbij er geen leidster is die uitsluitend Engels spreekt, maar er bijvoorbeeld sprake is van het uitvoeren van bepaalde activiteiten of spelletjes in het Engels. De blootstelling aan het Engels is bij de zwakke vorm aanzienlijk beperkter.

Interessant genoeg hangt de benadering die gekozen wordt, sterk of zwak, samen met de populatie die het kinderdagverblijf bezoekt: de sterke vorm wordt gehanteerd op kinderdagverblijven waar meer kinderen zitten die ook thuis al Engels spreken. Het experiment is gestart vanwege de behoefte aan een groter anderstalig aanbod voor Nederlandstalige kinderen, als voorbereiding op de schoolloopbaan. Deze verdeling sluit hier niet bij aan, en de kans is groot dat de kinderen die de zwakke vorm van het tweetalige aanbod krijgen, ook minder Engels zullen leren. Gedurende de rest van het experiment, dat nog loopt tot 2022, zullen de effecten van het tweetalige aanbod op de ontwikkeling van het Nederlands en het Engels nader onderzocht worden.