Erftaalsprekers zijn tweetalige sprekers die zowel de meerderheidstaal spreken van de regio waar zij wonen, als een minderheidstaal die thuis wordt gesproken en zo op natuurlijk wijze wordt verworven. Volwassen erftaalsprekers zijn meestal dominant in de meerderheidstaal van de maatschappij. De vaardigheid in de erftaal daarentegen verschilt aanzienlijk per spreker: terwijl sommige sprekers alleen passieve kennis van hun erftaal hebben, zijn andere sprekers bijna niet te onderscheiden van mensen die dezelfde taal hebben geleerd in een meerderheidscontext.
In het afgelopen decennium is de verwerving van erftalen een populair onderzoeksthema geworden. Het onderwerp is relevant voor de hedendaagse globaliserende wereld en daarnaast heeft het implicaties voor theorieën over de leeftijd waarop men begint een taal te verwerven en de hoeveelheid blootstelling die ervoor nodig is.
Doelen van het onderzoek
Er is al veel onderzoek gedaan naar het Spaans als erftaal in de Verenigde Staten, maar er is veel minder bekend over het Spaans in andere landen, zoals Nederland. Dit proefschrift richt zich specifiek op erftaalsprekers van het Spaans in Nederland, met als doel meer inzicht te krijgen in de mogelijke invloed van maatschappelijke omstandigheden en van verschillende meerderheidstalen.
Hoewel eerder onderzoek laat zien dat erftaalsprekers over het algemeen afwijken van eentalige sprekers van dezelfde taal, zien we ook aanzienlijke variatie tussen sprekers. Ook binnen sprekers is er variatie: sommige onderdelen van taal zijn kwetsbaarder voor verandering dan andere. Dit proefschrift onderzoekt verschillende factoren die een rol spelen in de kwetsbaarheid van de erftaal.
Zowel factoren inherent aan de erftaal als externe factoren worden onder de loep genomen. De taal-interne component betreft het verschil in kwetsbaarheid tussen de verschillende taalmodules. De Interface Hypothese voorspelt kwetsbaarheid op de interface (het raakvlak) tussen syntaxis en andere taalmodules. Volgens deze hypothese is met name de zogenaamde externe interface tussen syntaxis en discourse-pragmatiek kwetsbaar, omdat daar integratie van verschillende soorten informatie plaatsvindt.
Het effect van factoren inherent aan de erftaal wordt onderzocht door te kijken naar twee verschijnselen die op meerdere interfaces liggen, namelijk 1) modus en 2) de plaatsing van het subject. Deze twee verschijnselen hebben verschillende functies, die elk tot een ander domein van taal behoren. Op die manier kunnen verschillende (interne en externe) interfaces met elkaar worden vergeleken binnen één verschijnsel, en kunnen eventuele andere variabelen constant worden gehouden.
De taal-externe factoren die worden besproken zijn 1) het type taak, en hiermee samenhangend, het soort kennis dat getest wordt (expliciete vs. impliciete kennis), 2) de leeftijd waarop men begint de minderheidstaal te leren (dit wordt getest door middel van een vergelijking tussen erftaalsprekers en tweedetaalsprekers van het Spaans), 3) de rol van de sociolinguïstische eigenschappen van het land waar het Spaans de erftaal is (Nederland vs. de Verenigde Staten), 4) de invloed van de meerderheidstaal (het Nederlands vs. het Engels) en 5) de leeftijd van de erftaalsprekers op het moment van testen (kinderen, adolescenten en volwassen erftaalsprekers worden met elkaar vergeleken). Ook wordt in de discussie besproken of het uitmaakt hoeveel input in de erftaal een spreker krijgt.
Conclusie
Samengevat lijkt het dat interfaces tussen modules, en in het bijzonder de externe interface tussen syntaxis en discourse-pragmatiek, inderdaad extra kwetsbaar zijn in erftaalsprekers van het Spaans. Verschillende mogelijke verklaringen voor deze kwetsbaarheid worden besproken en vergeleken.
De data laten echter zien dat verscheidene andere factoren die extern zijn aan de erftaal zelf ook bijdragen aan kwetsbaarheid. Ten eerste maakt het uit welke taak wordt gebruikt, alsmede het soort kennis dat wordt getest in die taak (impliciet vs. expliciet). Het soort kennis verschilt bovendien tussen erftaalsprekers en tweedetaalsprekers van het Spaans. Het maakt verder uit waar de erftaalsprekers zijn opgegroeid, gezien de invloed van zowel de specifieke sociolinguïstische eigenschappen van het land als de meerderheidstaal die er gesproken wordt. Tot slot heeft de hoeveelheid input ook een effect op de mate van kwetsbaarheid, en aangezien input een dynamisch gegeven is, kan kwetsbaarheid dus ook variëren van de ene tot de andere levensfase. Deze bevindingen benadrukken de complexe aard van erftalen. Voor een alomvattende en diepgaande theorie over erftaalverwerving moeten daarom veel verschillende factoren, zowel inherent aan de erftaal als daarbuiten, in acht worden genomen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het proefschrift ‘Vulnerability in heritage speakers of Spanish in the Netherlands: An interplay between language-internal and language-external factors’, geschreven door Brechje van Osch onder begeleiding van prof. Aafke Hulk, dr. Suzanne Aalberse en dr. Petra Sleeman (hier te downloaden).