Op 30 oktober 2023 verdedigde Cara Verwimp haar proefschrift Multidimensional etiology and individual differences in developmental dyslexia aan de Universiteit van Amsterdam. In haar proefschrift onderzocht ze welke complexiteit aan factoren meespeelt in onze leesontwikkeling en hoe dit vertaald kan worden naar meer gepersonaliseerde behandelingen. Hier vertelt ze meer over haar onderzoek.

 

 

Mijn onderzoek kaderde zich binnen het grootschalig Europese project Neo-PRISM-C, waarin we neuro-ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD en dyslexie trachtten te onderzoeken vanuit een transdiagnostisch perspectief. Dit wil zeggen dat we ons niet zozeer focussen op een specifieke diagnose maar op de onderliggende symptomen. Hierbij wordt er ook vanuit gegaan dat stoornissen eerder dimensioneel van aard zijn dan categorisch, en kunnen verschillende stoornissen overeenkomstige symptomen vertonen. Ondanks dat problemen vaak in hokjes geclassificeerd worden en studies neigen om participanten met comorbide problemen te excluderen, is dit niet helemaal in lijn met wat we in de praktijk tegenkomen. Kinderen met leesproblemen hebben bijvoorbeeld ook vaak aandachtsproblemen, autisme, of faalangst, en dit speelt uiteraard ook allemaal mee in hun leesontwikkeling. Een eerste doel van mijn proefschrift was daarom om meer inzicht te krijgen in deze complexiteit. Zo wordt natuurlijk vaak meteen duidelijk wat zich op het symptoomniveau afspeelt, maar dit hangt ook samen met factoren uit onze omgeving, onze genen, onze hersenen en zo verder. Om dit samenspel goed te begrijpen is het dus van belang om statistische technieken te gebruiken die deze complexiteit kunnen omvatten, zoals bijvoorbeeld netwerkmodellen. Door zo’n netwerkmodel te gebruiken vonden we een heel netwerk aan factoren die direct of indirect bijdragen aan onze leesontwikkeling, zoals foneembewustzijn en snel benoemen, maar ook visuele perceptie en intelligentie (zie figuur 1). De hoeveelheid factoren ingebed in dit netwerk komt overeen met het multiple deficit model, wat inhoudt dat geen enkel tekort voldoende is om dyslexie te veroorzaken, maar dat meerdere op elkaar inwerkende factoren wel het risico kunnen vergroten of verkleinen.

Een tweede doel van mijn proefschrift was om meer inzicht te krijgen in welke mechanismen bijdragen aan de ontwikkeling van geautomatiseerde letter-klankkoppelingen. Om vloeiend te kunnen lezen is het belangrijk dat letters in onze hersenen gekoppeld worden aan de juiste spraakklanken. Sterker nog, bij de meesten onder ons zijn deze letters en spraakklanken zodanig met elkaar verweven dat we er bijna niet meer over hoeven na te denken als we woorden zien staan. Bij kinderen en volwassenen met leesproblemen gaat dit veel moeizamer, waardoor woorden veel trager of fout gelezen worden. In mijn proefschrift onderzocht ik hoe het leren van deze letter-klankkoppelingen verloopt met behulp van een artificiële leertaak (Zie figuur 2). Kinderen leerden welke onbekende symbolen hoorden bij welke Nederlandse spraakklanken. Hierbij onderzocht ik ook tijdens de leertaak enkele gedragsmatige en neurale cognitieve controleprocessen door onder meer hersenresponsen te meten door middel van EEG. We vonden substantiële verschillen in leeruitkomsten tussen kinderen, waarbij kinderen met dyslexie gemiddeld gezien een iets ander leertraject volgden dan hun leeftijdsgenoten zonder dyslexie. Dit leertraject werd ook beïnvloed door de instructies die ze kregen voorafgaand aan de leertaak; de helft van de kinderen kreeg instructies die het doel van de taak onthulden en de kinderen aanspoorden dat doel te bereiken, de andere helft kreeg instructies die hen vertelden dat het doel tijdens de taak zelf duidelijk zou worden. Kinderen die doelgerichte instructies kregen leerden het nieuwe schrift sneller en efficiënter en hadden betere leeruitkomsten dan hun impliciet geïnstrueerde leeftijdsgenoten. Deze verschillen waren echter niet zichtbaar als kinderen met en zonder dyslexie als groepen met elkaar vergeleken werden. Dit suggereert dat hoewel sommige individuen tekorten hebben in het associëren van letters en klanken en/of het verwerken van feedback, we niet kunnen aannemen dat dit bij alle kinderen met dyslexie het geval is.

In het huidige digitale tijdperk zijn we ook steeds op zoek naar hoe we het ontwikkelen van deze geautomatiseerde letter-klankkoppelingen zo goed mogelijk kunnen ondersteunen. Met behulp van de serious game KlankKr8 (Meer info via deze link) maakten kleuters kennis met de 44 Nederlandse spraakklanken voordat ze op school enige leesinstructie kregen. Kleuters die gedurende 3 weken KlankKr8 speelden gingen gemiddeld gezien meer vooruit in letter-klankkennis dan kleuters die gedurende deze periode een controlespel speelden. Deze vooruitgang werd echter niet vertaald naar betere woordleesvaardigheden. Deze bevindingen suggereren dat dit spel een nuttige preventieve interventie zou kunnen zijn voor kleuters die risico hebben op het ontwikkelen van dyslexie om de letter-klankkennis een boost te geven voordat ze leren lezen, maar verder onderzoek is nodig om te onderzoeken of langere interventieperiodes ook effectief leiden tot betere leesprestaties.

Samengevat vond ik in mijn proefschrift evidentie dat tegen de typische ‘core-deficit’ benadering ingaat, welke op zoek gaat naar één onderliggend mechanisme voor elke neuro-ontwikkelingsstoornis. Meer bepaald is leren lezen een samenspel van verschillende lees-gerelateerde mechanismen maar ook bredere processen zoals aandacht en emotie. Het beter begrijpen en omarmen van deze complexiteit in het onderwijs en de klinische praktijk is van groot belang om tot betere interventies te komen die aangepast zijn aan individuele behoeftes.

Meer lezen?

Het proefschrift van Cara is hier te downloaden.