Op 17 januari 2023 is Sarah Von Grebmer Zu Wolfsthurn cum laude gepromoveerd aan de Universiteit Leiden. In haar proefschrift ‘From oscillations to language: Behavioural and electroencephalographic studies on cross-language interactions’, heeft ze onderzocht wat voor invloed de moedertaal heeft op het lezen of spreken van zinnen in een tweede taal, en hoe dit tot uiting komt in het meertalige brein. Sarah vertelt hier meer over haar onderzoek.

 

In mijn proefschrift heb ik de meertalige ervaring van late tweedetaalleerders onderzocht. Ten eerste was ik geïnteresseerd in de invloed van de moedertaal in het meertalige brein wanneer mensen een taal die niet hun moedertaal is lezen of spreken. Bijvoorbeeld, zijn mensen die gevraagd worden een plaatje te beschrijven sneller in het benoemen van een woord in de tweede taal als dat woord erg lijkt op de vertaling in de moedertaal? Als dat zo is, zou een Nederlander die Spaans leert bij het zien van de volgende afbeeldingen wellicht sneller zijn bij het benoemen van het woord guitarra (‘gitaar’ in het Spaans) dan bij het woord fresa (‘aardbei’ in het Spaans).

Een andere vraag was hoe goed tweedetaalleerders zijn in het herkennen van grammaticale fouten in zinnen, en of de interactie tussen de moedertaal en de tweede taal kan helpen bij dit proces. Sommige onderzoeken suggereren dat volwassenen die een tweede taal leren minder gevoelig zijn voor grammaticale fouten dan mensen die tweetalig opgegroeid zijn. Daarnaast hebben we de lees- en spreekvaardigheid van meerdere meertalige groepen die verschillende taalcombinaties spraken met elkaar vergeleken. De vraag hierbij was of het spreken van twee talen die erg op elkaar lijken, zoals het Italiaans en het Spaans, mensen zou helpen. Tenslotte hebben we ook onderzocht of het voortdurend wisselen tussen twee sterk op elkaar lijkende talen ook effect heeft op niet-talige cognitieve processen, zoals het vermogen om impulsen te onderdrukken wanneer dat nodig is of het negeren van irrelevante informatie.

Dit zijn allemaal cruciale vragen omdat ze ons iets vertellen over hoe meertaligen twee of meer talen tegelijk beheersen en hoeveel werk er gaat zitten in het lezen en spreken in een tweede taal wanneer de moedertaal een constante invloed uitoefent. Een belangrijk aspect van het PhD-project was het gebruik van elektro-encefalografie (EEG), dat ons hielp te begrijpen wat er in real-time in de hersenen gebeurde terwijl de deelnemers aan ons onderzoek de experimentele taken in hun tweede taal uitvoerden.

Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat late tweedetaalleerders te maken krijgen met interferentie tussen de twee talen. In andere woorden, zelfs als mensen de tweede taal spreken, wordt de moedertaal nooit helemaal ‘uitgeschakeld’; de eerste taal beïnvloedt hoe leerders de tweede taal verwerken. Het goede nieuws is dat late taalleerders bijzonder goed kunnen omgaan met deze interferentie, aangezien het bijna niet merkbaar was in de uiteindelijke testprestaties van deelnemers. De inspanning die het kost om zulke interferentie te onderdrukken, is echter wel merkbaar op het niveau van de hersenen: hier laten onze data verschillende neurale patronen zien, afhankelijk van de mate waarin de talen van elkaar verschillen (bijvoorbeeld met betrekking tot het grammaticaal geslacht van bepaalde woorden). Daarom moeten we niet vergeten hoeveel werk een meertalig brein voor ons doet, alleen al om een eenvoudig gesprek te voeren in een taal die niet de moedertaal is.

Ten tweede toonden onze resultaten aan dat, in tegenstelling tot wat sommige eerdere studies beweerden, late taalleerders geen problemen hadden met het herkennen van grammaticale fouten in hun tweede taal. Dit was ook zichtbaar op het niveau van de hersenen, waarbij grammaticaal correcte zinnen leidden tot andere neurale patronen dan incorrecte zinnen. Dit is goed nieuws voor wie erover nadenkt om als volwassene een nieuwe taal te leren!

Ten derde hebben we ontdekt dat het spreken van twee sterk op elkaar lijkende talen belangrijker was voor taalbegrip dan voor taalproductie. Meer specifiek vonden we dat de rol van gelijkenis tussen talen groter was bij een leestaak dan bij het benoemen van een afbeelding in de tweede taal. Ten slotte suggereerden onze resultaten dat het spreken van twee sterk op elkaar lijkende talen geen bredere gevolgen heeft voor cognitieve processen die niets met taal te maken hebben, zoals aandacht of het onderdrukken van irrelevante informatie. In plaats daarvan leek de gelijkenis tussen talen wel een belangrijke factor te zijn voor taalvaardigheid in de tweede taal.

Al met al beginnen we pas net te begrijpen hoe meerdere talen naast elkaar kunnen bestaan in het meertalige brein, maar op dit moment kunnen we al wel concluderen dat taalbegrip en taalproductie in een tweede taal buitengewoon complexe processen zijn, die ten alle tijden beïnvloed kunnen worden door de moedertaal.