
Meike de Boer
Promovenda, docent en freelancer
In dit bulletin neemt Meike de Boer ons mee in haar gevarieerde werkweek. Meike is promovenda Forensische fonetiek bij het Leiden University Center for Linguistics en docent Taal & Communicatie bij de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze werkt daarnaast freelance aan forensische analyses voor politie, justitie en particulieren. Meike vertelt ons over haar werkzaamheden in de eerste week van het nieuwe collegejaar.
Maandag 5 september en woensdag 7 september
Op maandagen en woensdagen werk ik aan mijn proefschrift voor de Universiteit Leiden. Mijn promotieonderzoek richt zich op de vraag of een spreker herkenbaar blijft als die in verschillende talen spreekt. Als er in een strafzaak bijvoorbeeld een Engelse opname voor het bewijs wordt gebruikt, moeten we die dan vergelijken met een Engelse opname van de verdachte of mag deze ook in het Nederlands worden opgenomen? Om dit te onderzoeken beginnen we in dit onderzoek heel klein: op segmentniveau. Zo heb ik onderzoek gedaan naar de aarzelingsklank ‘eh’, naar de medeklinker /s/, en kijk ik nu naar de /m/.
Voor de /m/ verwachtten we van tevoren dat sprekers behoorlijk consistent zouden zijn over talen heen. Aangezien het een nasale consonant is en de klank dus door de neus naar buiten gaat, worden de akoestische eigenschappen zoals nasale formanten grotendeels bepaald door de neusholte. De neus past zichzelf voor zover bekend niet aan aan welke taal of klank er wordt uitgesproken. Wel kunnen naburige klanken invloed hebben op bijvoorbeeld de formanten van de /m/, ook omdat de tong geen vaste positie heeft.

Op maandagochtend spreek ik af met mijn supervisor om mijn voortgang te bespreken. Het /m/-paper is bijna af en we hebben inderdaad slechts minimale verschillen in akoestische metingen gevonden tussen de /m/ in het Nederlands en in het Engels (voor dezelfde groep sprekers). Als we inzoomen op de resultaten blijkt zelfs geen enkel verschil significant te zijn. Dit is goed nieuws voor forensisch spraakonderzoek: net als bepaalde eigenschappen van de ‘eh’ blijkt de /m/ niet taalspecifiek binnen onze sprekers.
De rest van de maandag en woensdag werk ik verder aan mijn manuscript. Dit wordt het derde hoofdstuk van mijn proefschrift en we zullen het daarnaast indienen bij het Journal of the Acoustical Society of America.
Dinsdag 6 september
Op dinsdag begint het vak Forensische Linguïstiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). Ik heb dit vak vorig jaar ook gegeven, maar toen waren alle colleges nog online. Dit jaar zijn de werkgroepen fysiek en reis ik dus heen en weer tussen Leiden en Amsterdam Zuid. Op dinsdagochtend kijk ik eerst mee met het online hoorcollege van mijn collega, waar ik mezelf vast voorstel aan de ruim 120 aanwezige studenten. Op dinsdagmiddag en donderdag geef ik de werkcolleges voor het vak.
Deze week bespreken we het onderwerp plagiaat. De rest van het vak richt zich voornamelijk op strafrechtelijke situaties, maar plagiaat is een belangrijk onderdeel van de forensische linguïstiek en zeer relevant binnen de universiteit. De reden dat we dit onderwerp al in de eerste week behandelen, is dat er vorig jaar toch weer mensen waren die zelf plagiaat hadden gepleegd bij de opdrachten voor het vak. Door het onderwerp meteen in het eerste college te behandelen hopen we dat deze keer te voorkomen.
In het werkcollege analyseren de studenten twee studieopdrachten waarbij vermoed wordt dat er plagiaat is gepleegd. Over het algemeen zijn de studenten het erover eens dat het hier om een duidelijk geval van plagiaat gaat: er is veel overlap in opbouw van de tekst, woordkeuze en soms komen hele zinnen overeen. Eén student twijfelt omdat de van plagiaat beschuldigde studenten dezelfde opdracht hadden gekregen: een verslag schrijven van een bezoek aan de rechtbank. Het is volgens hem dus logisch dat er overlap is tussen hun opdrachten.
Nadat de studenten hun bevindingen hebben gepresenteerd wijs ik ze op een komma en een hoofdletter die in beide teksten op precies dezelfde wijze voorkomen en afwijken van de normale conventies. Dit duidt erop dat ze niet alleen samengewerkt hebben, maar ook echt elkaars tekst hebben gebruikt bij het maken van hun eigen verslag. Aan het eind van het college komt de sceptische student nog even langs: “Ik denk toch dat het plagiaat is, mevrouw! Die komma heeft me overtuigd!”
Donderdag 8 september
Op donderdag geef ik naast mijn werkgroepen Forensische Linguïstiek een sessie Academische Vaardigheden voor premasterstudenten van de masters Communicatie- en Informatiewetenschappen, Journalistiek en Taalwetenschappen. Ze volgen de cursus grotendeels online via zelfstudie, maar in de eerste week komen we samen om elkaar te leren kennen en om samen een goede start te maken. Waar ik me van tevoren een beetje opgelaten voelde dat ik niet wekelijks een college voor ze verzorg, blijkt dat de studenten het juist fijn vinden om op eigen houtje en in hun eigen tempo aan de slag te gaan. De komende weken gaan ze leren hoe ze academische artikelen en boeken kunnen vinden via de website van de universiteitsbibliotheek, hoe ze bronnen kunnen beoordelen op kwaliteit, hoe ze naar bronnen moeten verwijzen, en hoe ze een academische tekst kunnen schrijven. Vooral voor studenten die hiervoor journalistiek gestudeerd hebben zal dit een grote uitdaging worden, omdat academische teksten vooral niet te “smeuïg” mogen zijn – kritiek die ik ooit kreeg toen ik de eerste versie van mijn scriptie inleverde.
Verder is er op donderdag een vergadering met de sectiegroep Taal en Communicatie. We zijn met zo’n tien docenten en de meeste collega’s zijn naast docent ook onderzoeker. Een belangrijk thema op de afdeling is gezondheidscommunicatie, zoals arts-patiëntgesprekken of vaccinatiecampagnes. Daarbij wordt veel gebruik gemaakt van conversatieanalyse, een methode waarbij wordt gezocht naar patronen in de manier waarop gespreksdeelnemers met elkaar het gesprek vormgeven. In een van mijn colleges zal dit ook een thema zijn: op wat voor manier probeert een crisisonderhandelaar een situatie zoals een gijzeling te de-escaleren door wat ze zegt, en hoe wordt hierop gereageerd door de gijzelnemer? Oftewel: welke beurten zijn wel en niet effectief?
In de vergadering doen we een rondje met hoogtepunten en veel mensen hebben in de zomer een nieuw artikel gepubliceerd. Ik heb ook een nieuwtje: vanaf januari 2023 mag ik me als post-doc onderzoeker gaan bezighouden met risicotaxatie van seksueel kindermisbruikers op dark web forums. Op basis van een analyse van het taalgebruik van forumgebruikers die in een grootschalig opsporingsonderzoek grondig zijn onderzocht, gaan we ze indelen op hoog risico en laag risico om ernstige (hands-on) delicten te plegen. Hopelijk kan de politie in de toekomst dan snel een prioritering maken zodra er weer een dergelijk forum wordt opgerold. Een belangrijk onderzoek waarbij veel vunzigheid en emotioneel zwaar beladen berichten voorbij zullen komen. Gelukkig ben ik na jaren in de criminologie en rechtspsychologie wel wat gewend.
Vrijdag 9 september
De vrijdag is voor het wegwerken van losse eindjes, zoals (studenten)mails, achterstallig werk en het voorbereiden van de werkcolleges voor aankomende week. Daarnaast doe ik freelance werk op het gebied van forensische linguïstiek, wat ik op vrijdag en in het weekend plan.
Deze vrijdag werk ik in de ochtend aan een transcriptiezaak. Waar ik in de meeste gevallen door politie en justitie word ingeschakeld, is het deze keer een slachtofferadvocaat die me heeft gevraagd om naar door het slachtoffer verzamelde data te luisteren. De politie heeft geluidsopnames van het slachtoffer en haar manipulatieve ex niet volledig en – volgens het slachtoffer – niet correct uitgewerkt. Daarom maak ik onafhankelijke transcripties van de data en leg ik aan de hand van auditieve en visuele inspectie van het spectrogram uit welke klanken het meest waarschijnlijk zijn geuit op een specifieke plek in de opname.
In een experiment lieten we proefpersonen bijvoorbeeld ooit een transcript maken van de zin “ik heb het druk swa”. Veel mensen verstonden, zoals we al hadden verwacht, “ik heb (de) drugs ja” of iets dergelijks. Door de verschillende mogelijkheden tegen elkaar af te wegen, zoals het/de, kun je als forensisch spraakonderzoeker zoeken naar ofwel een t (stemloos) ofwel een d (stemhebbend). Of mogelijk is er fonetisch bewijs dat meer naar een w of juist een j leidt. Dit voorbeeld hebben we bewust lastig gemaakt om mensen op het verkeerde been te zetten: beide zinnen lijken enorm veel op elkaar. Maar dit soort ambiguïteit in spraaksignalen komen ook regelmatig in echte zaken voor.
In de middag heb ik een bespreking met een bureau dat trainingen Criminaliteitsanalyse verzorgt. Ze willen mij inhuren om in oktober een module te geven op het gebied van tunnelvisie en interpretatie, een onderwerp waar ik mij onder andere mee heb beziggehouden in de master Rechtspsychologie. Tunnelvisie is een belangrijk thema dat ik ook betrek in mijn colleges en zaakanalyses forensische linguïstiek. Zo is het in het bovenstaande voorbeeld belangrijk om vanaf het begin objectief te blijven en niet op de hoogte te zijn van ander bewijs (zoals DNA-onderzoek) of de mening van de opdrachtgever. Meestal is dit in de praktijk niet mogelijk en weet ik – of kan ik raden – wat de opdrachtgever verwacht en hoopt te horen. Om dit zo veel mogelijk tegen te gaan is het belangrijk om altijd verschillende scenario’s tegen elkaar af te wegen, zoals “ik heb het druk” of “ik heb de drugs”. Op deze manier ga ik niet (onbewust) op zoek naar bewijs voor één specifieke hypothese. Dit is dan ook wat ik de criminaliteitsanalisten in de cursus zal bijbrengen.