Wendy Bliekendaal

Wendy Bliekendaal

Universiteit van Amsterdam

Wendy Bliekendaal studeerde Engelse Taal en Cultuur (bachelor) en taalwetenschappen (master) aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar master specialiseerde Wendy zich in klinische linguïstiek, waarbij zij zich vooral richtte op taalontwikkelingsstoornissen.

Ongeveer zeventig procent van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) heeft fonologische problemen: bepaalde klanken worden laat of niet goed geleerd, en kinderen kunnen onverstaanbaar zijn. Problemen met fonologie kunnen onder andere later academisch succes negatief beïnvloeden (Preston, Hull, & Edwards, 2013). Voor talen zoals het Engels en Italiaans (Bortolini & Leonard, 2000), Frans (Maillart & Parisse, 2006), en Spaans (Aguilar-Mediavilla, Sanz-Torrent, & Serra-Raventós, 2002) is er bewijs dat kinderen met TOS een vertraagde of verstoorde fonologische ontwikkeling hebben ten opzichte van hun typisch ontwikkelende leeftijdsgenoten. Omdat de problemen binnen TOS deels taalafhankelijk zijn, en omdat er momenteel weinig bekend is over de fonologische problemen bij Nederlandstalige kinderen, is het van belang dat er een overzicht komt van de fonologische problemen bij Nederlandstalige peuters met TOS. Zo kunnen deze problemen vroeg herkend worden en kunnen latere problemen geminimaliseerd worden.

Masterscriptie onderzoek
Het onderzoek van mijn masterscriptie (waaraan ik werkte in samenwerking met Koninklijke Kentalis en onder begeleiding van Annette Scheper en Ileana Grama) richtte zich op de fonologie van Nederlandstalige peuters met TOS. Een overzicht hiervan ontbrak tot nu toe. De voornaamste onderzoeksvraag was daarom: wat zijn de fonologische profielen van Nederlandstalige peuters met TOS? Binnen TOS zijn er kinderen met expressieve en receptief-expressieve taalproblemen; een tweede onderzoeksvraag betrof daarom of er (fonologische) verschillen zijn tussen deze twee groepen en zo ja, welke verschillen er dan zijn. Een derde onderzoeksvraag richtte zich op de associatie tussen de algemene taalvaardigheden (woord- en zinsbegrip en productie) en fonologische vaardigheden van deze kinderen. Alle onderzoeksvragen geven een duidelijker beeld van welke fonologische problemen zich voordoen in Nederlandstalige kinderen met TOS, en of deze problemen samenhangen met algemene taalvaardigheden.

De fonologie van peuters met TOS
Tijdens dit onderzoek bekeek ik de fonologie van 205 Nederlandstalige peuters met TOS (tussen 2,5 en 4 jaar oud): dit waren eentalige kinderen die werden getest met de Metaphon Screening. Deze Screening bevat 42 éénlettergrepige woorden die kinderen moeten produceren. Aan de hand van deze informatie wordt een eerste indruk van de spraakpatronen van een kind met fonologische problemen verkregen. Uit de Screening werd voor dit onderzoek verschillende data gehaald: het aantal woorden dat correct werd uitgesproken (uit 42 woorden), het percentage consonanten dat correct werd uitgesproken (PCC), en het percentage participanten dat typische (zoals gliding; lief als wief)  en atypische (zoals denasalisatie; niet als biet) fonologische processen produceerde. Uit de resultaten blijkt dat Nederlandstalige peuters met TOS redelijke tot zware fonologische problemen hebben. Dit uit zich in een laag percentage consonanten correct (gemiddeld 64%) en lage scores op de Metaphon Screening (gemiddeld 10 uit 42 woorden correct). Qua fonologische processen werden clusterreductie (broek als roek), fronting (pak als pad), en gliding (zie boven) het meest geproduceerd. Typische processen werden een stuk vaker geproduceerd dan atypische processen. Onder andere clusterreductie, gliding, en fronting (zie boven) zijn processen die jonge, typische ontwikkelende kinderen ook produceren, maar deze worden door kinderen met TOS langer geproduceerd dan ‘normaal’ (Beers, 1995).

De fonologie van peuters met expressieve vs. receptief-expressieve taalproblemen
Kinderen met receptief-expressieve taalproblemen hebben andere en vaak meer hardnekkige taalproblemen dan kinderen met alleen expressieve problemen. Men kan er echter niet zomaar vanuit gaan dat de taalproblemen van de eerste groep ook altijd erger zijn dan die van de expressieve groep. Het was daarom relevant om de 205 participanten in een expressieve en receptief-expressieve groep op te delen om zo de verschillen tussen deze groepen binnen TOS in kaart te brengen. Deze groepen werden opgesplitst naar aanleiding van de scores van de Schlichting Tests voor Taalproductie en Taalbegrip. Uit mijn resultaten blijkt dat kinderen met receptief-expressieve problemen consequent beter scoren op de fonologische maten dan kinderen met alleen expressieve problemen. Het is mogelijk dat kinderen met expressieve problemen zich bewust zijn van de taalfouten die zij maken; zij oefenen hun taal minder vaak hardop om fouten te vermijden, waardoor de problemen erger worden. Kinderen met receptief-expressieve problemen zijn zich minder of niet bewust van het feit dat zij incorrecte taal produceren; hierdoor geven zij zichzelf juist wel de kans om hun fonologie te oefenen.

De samenhang tussen algemene taalvaardigheden en fonologische vaardigheden in TOS
Buiten de Metaphon Screening zijn alle participanten ook getest op algemene taalvaardigheden door middel van de Peabody Picture Vocabulary Test, Schlichting Test voor Taalproductie, en Schlichting Test voor Taalbegrip. Ik heb bekeken of de woord- en taalbegrip, en de woord- en zinsproductie van peuters samenhing met de fonologische maten die gebruikt zijn (Metaphon Screening aantal woorden correct en PCC). Het blijkt dat taalbegrip een negatief effect heeft op de fonologie, terwijl zinsproductie een positief effect heeft. Dit houdt in dat een kind met een hoog taalbegrip lager scoorde op fonologie, terwijl kinderen met een goede zinsproductie juist hoger scoorde op fonologie. Dit resultaat kan gelinkt worden aan de hierboven voorgestelde hypothese, waar het weer het geval is dat kinderen met meer receptieve problemen (en dus een lager taalbegrip) betere fonologische vaardigheden laten zien dan kinderen met minder of geen receptieve problemen.

Conclusies en klinische relevantie
Uit dit onderzoek is gebleken dat Nederlandstalige peuters met TOS over het algemeen redelijke tot zware fonologische problemen hebben. Kinderen met expressieve problemen hebben meer fonologische problemen dan kinderen met receptief-expressieve problemen. Een dergelijk patroon zagen we ook terug in de samenhang tussen fonologische en algemene taalvaardigheden: minder goed taalbegrip (wat wordt verwacht bij de receptief-expressieve groep) zorgt voor hogere fonologische scores. Deze resultaten betekenen voor de praktijk dat er rekening mee gehouden moet worden dat kinderen met receptief-expressieve problemen niet altijd zwaardere taalproblemen hebben dan kinderen met expressieve problemen. Het feit dat peuters met TOS vooral typische fonologische processen produceren is positief voor de praktijk, aangezien dit type fouten ook voorkomt bij kinderen zonder TOS en deze typische patronen vaak gemakkelijker te behandelen zijn dan atypische patronen.

Referenties
Aguilar-Mediavilla, E., Sanz-Torrent, M., & Serra-Raventós, M. (2002). A Comparative Study of the Phonology of Preschool Children with Specific Language Impairment (SLI), Language Delay (LD) and Normal Acquisition. Clinical Linguistics and Phonetics, 16(8), 573-596.

Beers, M. (1995). Klankproductieproblemen: een Fonologische Benadering. Stem-,Spraak- en Taalpathologie, 11(4), 245-259.

Bortolini, U., & Leonard, L. (2000). Phonology and Children with Specific Language Impairment: Status of Structural Constraints in Two Languages. Journal of Communication Disorders, 33, 131-150.

Maillart, C., & Parisse, C. (2006). Phonological Deficits in French Speaking Children with SLI. International Journal of Language and Communication Disorders, 41(3), 253-274.

Preston, J., Hull, M., & Edwards, M. (2013). Preschool Speech Error Patterns Predict Articulation and Phonological Awareness Outcomes in Children with Histories of Speech Sound Disorders. American Journal of Speech-Language Pathology, 22(2),173-184.