Op zaterdag 25 januari 2020 vond het tweejaarlijkse WAP-symposium plaats in de OBA in Amsterdam. Deze editie stond geheel in het thema van Taal en het Brein. Al in de vroege ochtend liepen hordes logopedisten en klinisch linguïsten vanaf het station in ferme pas richting de OBA. Aan de gure wind die over het IJ blies te voelen, was het een prima dag om binnen door te brengen. Het WAP-symposium was niet alleen een hele nuttige, maar ook gezellige en inspirerende invulling van de zaterdag. Of, zoals een van de deelnemers aangaf: “het beste congres in prijs-kwaliteitverhouding”.
Hierna volgde een plenaire lezing door Vitória Piai (Radboud Universiteit), die sprak over de neurale processen die betrokken zijn bij het produceren van taal. Zij is zeer geïnteresseerd in de verwerking van taal in de hersenen, en paste dus uitstekend in het programma. Vitória onderzoekt of we de verschillende componenten van bekende psycholinguïstische modellen daadwerkelijk terug kunnen zien in de hersenen. Hoe moeten we de neurale processen linken aan de linguïstische processen? Zo blijkt dat de motorische aspecten van spraak qua neurologische processen vergelijkbaar zijn met het maken van hand bewegingen. Hoe zit dit met geheugenprocessen? Ze liet zien dat de neurale processen die bij niet-talige functies een rol spelen, zoals het geheugen of schakelen, overeenkomen met talige processen. In haar presentatie ging ze in op de manieren waarop signalen van het brein gemeten kunnen worden, zoals met EEG.
Na deze materie friste iedereen zich op en was het tijd voor de parallelsessies, die waren opgedeeld in vier verschillende leeftijdscategorieën: van het jonge kind tot volwassenen. Er waren vier parallelsessies verspreid over de dag:
Taal, brein & gedrag
Taal, brein & leren
Taal, brein & aandoeningen
Taal, brein & meertaligheid
Omdat we helaas niet op alle plekken tegelijk konden zijn, bespreken we hieronder een aantal parallelsessies in vogelvlucht. Mist u een lezing? Lees hier alle abstracts terug.
Taal, brein & gedrag
Tieme Janssen (Vrije Universiteit) vertelde over de rol van overtuigingen bij leren. Oftewel, het hebben van een groeimindset (‘men kan groeien door moeite te doen’), versus het hebben van een vaste mindset (‘aandoeningen zijn onveranderlijk en inzet heeft dus weinig zin’). Onderzoek toont aan dat leerlingen met een groeimindset mentaal weerbaarder zijn bij tegenslagen, meer uitdagingen aangaan, en leer- in plaats van prestatiedoelen hebben. Verder blijkt dat het stigma van een aandoening als ADHD een vaste mindset in de hand kan werken (‘Ik blijf toch altijd druk, dus rustig lezen kan ik niet’). Tieme liet zien hoe zij een interventie hebben ingezet om een groeimindset aan te leren voorafgaand aan een interventie voor een stoornis. Belangrijk hierbij is om feedback en complimenten te geven op het proces, in plaats van op de persoon, om overtuigingen tot kunnen groeien aan te leren.
Tegelijkertijd sprak Linda Drijvers (Radboud Universiteit) in een andere zaal over handbewegingen en het brein. Als we communiceren, dan zorgt niet alleen de spraak voor het overbrengen van de boodschap, maar ook hand- en lipbewegingen dragen daaraan bij. De vraag die Linda wilde onderzoeken tijdens haar promotie, was wat elk van deze modaliteiten nu precies toevoegt aan de communicatie. Ze onderzocht dit met behulp van EEG-experimenten, omdat de veranderingen in de sterkte van hersengolven kunnen voorspellen hoeveel profijt iemand heeft van bewegingen. Linda vond met haar onderzoek dat handbewegingen zorgen dat moedertaalsprekers ruizige spraak beter begrijpen. Ook voor niet-moedertaalsprekers helpen handbewegingen bij het begrip, maar niet op hetzelfde niveau als de moedertaalsprekers.
In de parallelsessie in de jongste categorie gaven Rosanne van der Zee en Maartje Stephan (NSDSK) een presentatie over het gedrag van peuters met TOS. Het blijkt namelijk dat kinderen met TOS op latere leeftijd meer gedragsproblemen, sociaal-emotionele problemen, en moeilijkheden met het maken en onderhouden van vriendschappen hebben. Door een taalbeperking heb je minder toegang tot de sociale omgeving, die juist zo belangrijk is om je verder te ontwikkelen. Omdat het belangrijk is hier extra aandacht te geven in de behandeling, hebben Rosanne en Maartje in hun monitor gedrag gemeten van peuters die de vroegbehandeling bezoeken en peuters die behandeld worden door ambulante teams. Daarnaast hebben pedagogisch begeleiders en ouders vragenlijsten ingevuld over externaliserend en internaliserend gedrag, voor en na de behandeling.
Uit de eerste resultaten blijkt dat vòòr de behandeling, ouders 2,5 keer vaker aangeven dat het externaliserende gedrag van hun peuter problematisch is dan in de normgroep (peuters zonder TOS). Ook scoren de peuters met TOS hoger dan de normgroep op de andere drie maten. Na de behandeling is er een significante vermeerdering van internaliserend gedrag, en een vermindering van externaliserend gedrag. Op dit moment is er nog geen pasklare behandeling beschikbaar, maar het advies is om op verschillende manieren aandacht te schenken aan emoties en de specifieke domeinen waar het kind op uitvalt.
Taal, brein & leren
In de tweede parallelsessie sprak professor Constance Vissers (Radboud Universiteit, Kentalis) over neuropsychologie en taalontwikkelingsstoornissen. Ze legde uit dat TOS een stoornis in de vroege hersenontwikkeling is. Mensen met TOS ervaren vaak ook sociaal-emotionele problemen, zowel in zichzelf als in relatie met de omgeving. Door hun taalbeperking hebben mensen met TOS minder contact met hun eigen binnenwereld en is hun buitenwereld kleiner.
Constance kreeg in haar lezing hulp van een aantal jongeren met TOS. Ook Mariëlle is meegekomen naar de lezing. Zij is zelf opgegroeid met TOS en vertelde over de problemen die ze op neuropsychologisch vlak ervaart. Vroeger was ze vaak boos doordat ze niet begrepen werd; ze kon haar gedachten en emoties niet met woorden uiten en dat frustreerde haar. Ze heeft een training van Constance gevolgd en dit heeft haar veel geholpen.
Constance deelde haar neuropsychologische model van TOS met ons. Ze wilde de factoren die een rol spelen bij TOS begrijpen, en daardoor de kinderen en jongeren beter kunnen begeleiden. Dit zijn volgens het model de neuropsychologische processen die nodig zijn voor taal:
- Executieve functies: 40-60% van de kinderen met een TOS heeft ook een stoornis in de executieve functies.
- Theory of mind: sommige kinderen met TOS hebben al jong moeite met gedeelde aandacht en imitatie, voorlopers van theory of mind.
- Innerlijke taal: kinderen met TOS ervaren problemen met innerlijke taal, de dialoog met jezelf, wat maakt dat je jezelf moeilijker kunt reguleren. (De WAP-redactie interviewde Constance over innerlijke taal, klik hier voor de Wetenschap Revisited-editie van dit bulletin)
Dörte de Kok (Rijkuniversiteit Groningen) gaf in haar lezing getiteld Afasie 2.0 een overzicht van de digitale hulpmiddelen die belangrijk zijn voor mensen met afasie. Enerzijds is er sprake van digitalisering van de diagnostiek en therapie door middel van digitale hulpmiddelen. Anderzijds gebruiken logopedisten in toenemende mate therapie op afstand, zogenaamde teletherapie. Dat heeft als voordeel dat patiënten geen reis meer hoeven te maken voor hun behandeling. Tot slot besprak Dörte serious games, waarin taaloefeningen als het ware in een spel verstopt zitten. Op deze manier kunnen patiënten met afasie op een leuke manier met hun talige capaciteiten trainen. Digitale hulpmiddelen kunnen diagnostiek en behandeling van afasie toegankelijker, eenvoudiger, efficiënter en zelfs ook leuker maken.
Na de eerste twee parallelsessies was het tijd voor een lekkere lunch. Tijdens de lunch was er bovendien tijd om bij de postersessies, Uitgeverij Bazalt en Springlab langs te gaan. Professor Ellen Gerrits (Universiteit Utrecht) gaf vervolgens in de theaterzaal een keynote lezing over de rol van IQ bij taalontwikkelingsstoornissen. Ze besprak het problematische exclusiecriterium van een non-verbaal IQ van >85 voor de diagnose van TOS bij kinderen. Hierdoor zouden kinderen tussen wal en schip kunnen komen; wat als je een TOS hebt en toevallig een IQ van 82? Het feit dat er een steeds complexer beeld van TOS ontstaat, waarbij nu ook erkend wordt dat geheugenproblemen vaker voorkomen bij deze groep, maakt dit exclusiecriterium ingewikkelder.
Hierna was het tijd voor het vrolijkste moment van de dag: Signdanser Mirjam Stolk vertolkte een aantal liedjes met swingende gebarentaal. Binnen de kortste keren stond het publiek mee te dansen! Na dit intermezzo werd de WAP-scriptieprijs uitgereikt. Lees hier het juryrapport terug.
Taal, brein & aandoeningen
Na de koffiepauze konden de laatste twee parallelsessies van start gaan. In de sessie over taal, brein en aandoeningen beargumenteerde Hans van Balkom (Radboud Universiteit, Stichting Milo) dat taal een communicatieverschijnsel is dat ontstaat in het brein. Hij nam ons mee in de werking van het brein, waarin een genetische blauwdruk vastgelegd is wat zal bepalen hoeveel aanleg iemand heeft voor taal. De daadwerkelijke interactie legt neurale netwerken aan. Alle informatie die men binnen krijgt tijdens communicatie wordt omgezet in kennis. Hij presenteerde een model voor communicatieve vaardigheid, en paste het toe bij een kindje met downsyndroom. In een film van het kindje zagen we hem over de grond rollen en grijpen naar voorwerpen. Telkens als het kind in de felle zon komt, raakt hij overprikkeld waardoor hij terugrolt en opnieuw begint. Met het model liet Hans zien hoe de sensorische verwerking, de drang naar nieuwe ervaringen opdoen, en informatie vergaren samenhangt met het kunnen communiceren. Door te begrijpen wat er gebeurt geeft dit ingang om het kind te begeleiden.
Lottie Stipdonk (Erasmus Medisch Centrum) presenteerde de PRELAN-studie, een longitudinaal onderzoek waarbij prematuur geboren baby’s op verschillende meetmomenten onderzocht worden. Prematuren zijn baby’s die tussen de 24 en 37 weken geboren worden. In het derde trimester van de zwangerschap vindt een belangrijk deel van de rijping van de hersenen plaats. De rest van de organen is na twee trimesters volgroeid, maar de hersenen nog niet. Bij prematuren rijpt het brein buiten de baarmoeder, en door alle omgevingsinvloeden verloopt de rijping dan atypisch. Dit heeft gevolgen voor de cognitieve ontwikkeling van deze kinderen. Ruim 40% van de prematuur geboren kinderen heeft taalproblemen.
In het ziekenhuis wordt bij controles vaak het verbaal IQ en de passieve woordenschat gemeten, maar Lotties studie wijst uit dat deze maten niet voorspellend zijn voor het taalniveau. Verbaal IQ en de passieve woordenschat kunnen gemiddeld zijn, terwijl het kind wel taalproblemen heeft. Binnen de prematuur geboren kinderen heeft ze vier groepen kunnen onderscheiden met een verschillend niveau van de taal, de intelligentie en het gehoor. Lottie is nog volop bezig met het verder uitwerken van de onderzoeksresultaten, maar had al wel advies voor ziekenhuizen:
- Kijk verder dan de passieve woordenschat en verbaal IQ.
- Blijf de taalontwikkeling volgen, ook al scoort het kind bij 2 jaar op gemiddeld niveau.
- Betrek een logopedist en/of linguïst bij het traject.
In het blok over meertaligheid en het brein gaf Eefje van der Linden (Kentalis) een lezing over meertaligheid en taalontwikkelingsstoornissen. Ze benadrukte dat een indruk van de duur en de kwaliteit van het taalaanbod zeer belangrijk zijn bij de diagnose van TOS bij meertalige kinderen. Meertalige kinderen kunnen namelijk voldoende taalaanbod hebben gehad, maar alsnog onvoldoende vooruitgang laten zien in de taal. Er spelen andere factoren mee in de diagnostiek van deze kinderen, bijvoorbeeld het bepalen van de voorkeurstaal (In welke taal voelt het kind zich het meest thuis?). Ook is het in sommige culturen gebruikelijk om pas tegen kinderen te gaan praten als ze terug kunnen praten. Het is daarom uiterst belangrijk om op de situatie en het gehele systeem te letten.
In de oudste leeftijdscategorie presenteerde Merel Keijzer (Rijksuniversiteit Groningen) over wat de cognitieve, sociale, en talige effecten zijn als je op latere leeftijd een nieuwe vreemde taal leert. Heeft het leren van een nieuwe taal op latere leeftijd een positief effect op de cognitieve gezondheid? Ze nam ons niet alleen mee in de uitleg over haar onderzoek naar de talige effecten, maar ging ook in op de obstakels die je tegen kan komen als je onderzoekt doet. Zo vergelijkt Merel de groep taalleerders met een controlegroep die een andere nieuwe vaardigheid leert. Daarbij is het van belang dat die andere vaardigheid volledig losstaat van taal. Gitaarspelen is bijvoorbeeld een mogelijke nieuwe vaardigheid, maar noten lezen schuurt aan het talige. Het onderzoek van Merel loopt nog. In 2018 ontving zij een Vidi-beurs van NWO voor onderzoek naar de effectiviteit van het leren van een vreemde taal op twee ouderdomsziektes: milde cognitieve achteruitgang en ouderdomsdepressie. We kijken uit naar de resultaten.
Na de laatste parallelsessie werd deze editie van het WAP-symposium afgesloten met een kort praatje en, niet te vergeten, een gezellige borrel. Het symposium was ook dit jaar weer een daverend succes, met een mooi programma en vlekkeloze organisatie, dankzij de inzet van de symposiumcommissie: