Als onderdeel van een Honours-project aan de Radboud Universiteit in Nijmegen verdiepte bachelorstudente Merel Vermeer zich in beurtwisselingen tijdens gesprekken bij kinderen met TOS. Ze deed dit onder begeleiding van Paula Fikkert en Imme Lammertink. In deze blog doet Merel verslag van haar bevindingen.

In het dagelijks leven zijn we regelmatig met elkaar in gesprek. Tijdens deze gesprekken wisselen sprekers voortdurend van beurt. Dit noemt men “beurtwisseling” of “turn-taking”.  Om een gesprek vloeiend te laten verlopen, is het belangrijk om als luisteraar een beurtwisseling te voorspellen. Als de luisteraar het einde van de sprekersbeurt niet voorspelt, vallen er ongemakkelijke stiltes. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat kinderen beurtwisselingen al op jonge leeftijd kunnen voorspellen. Verschillende talige cues (zoals woordvolgorde, maar ook zinsmelodie) helpen kinderen bij het voorspellen van beurtwisselingen. In dit onderzoek bekeek ik of jonge kinderen talige informatie in kunnen zetten om beurtwisselingen te voorspellen. Het originele plan was om ook te kijken naar kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Uit onderzoek blijkt dat kinderen met TOS meer moeite hebben met het verwerken van talige informatie dan kinderen zonder TOS. Helaas is het niet gelukt om deze groep kinderen in de afgelopen twee jaar te testen. In dit artikel bespreek ik hoe goed kinderen beurtwisselingen kunnen voorspellen en ga ik in op de vraag waarom het belangrijk is dat er onderzoek wordt gedaan naar deze vaardigheid bij kinderen met TOS.

Door Merel Vermeer

Beurtwisseling

In een gesprek wisselen mensen regelmatig van sprekersbeurt: soms zijn ze spreker, soms luisteraar (Sacks et al., 1974). Een gesprek kenmerkt zich door beurtwisselingen (turn-taking), die zich in snel tempo opvolgen. Uit eerder onderzoek blijkt dat tussen twee sprekersbeurten gemiddeld een stilte van slechts 200ms valt (Stivers et al., 2009). Deze stilte is erg kort, aangezien het plannen van een uiting vaak al 600ms duurt (De Ruiter, Mitterer & Enfield, 2006). Een luisteraar moet dus tijdens het luisteren al voorspellen wanneer het zijn beurt is om te gaan spreken. Alleen op deze manier is er voldoende tijd om de uiting te plannen en blijft het gesprek vloeiend verlopen.

Beurtwisselingen kunnen worden voorspeld aan de hand van talige en niet-talige aanwijzingen. In deze tekst ligt de nadruk op de talige aanwijzingen. Ten eerste verwacht je als luisteraar alleen een beurtwisseling aan het einde van een complete zin en niet midden in de zin. Het einde van een zin gaat vaak gepaard met een stijging of daling van de toonhoogte (boundary tone), een verlenging van de lettergreep, of een stilte aan het einde van een zin (Ford & Thompson, 1996). Deze “prosodische” informatie helpt bij het voorspellen van het einde van een zin en een eventuele sprekersbeurt. Een ander type talige aanwijzing dat kan helpen bij het voorspellen van een sprekersbeurt is de soort zin: na een vraagzin verwacht je eerder een sprekersbeurt dan na een declaratieve zin. In dit onderzoek kijk ik naar de ja/nee-vraag. In het Nederlands kenmerkt een ja/nee-vraag zich door twee talige aanwijzingen: de stijging van de zinsmelodie (prosodische cue) en de verandering van woordvolgorde (lexico-syntactische cue). In het laatste geval komt het werkwoord op de eerste zinsplaats voor het onderwerp (subject-verb inversion; Englert, 2010), terwijl het werkwoord na het onderwerp komt in declaratieve zinnen (bijvoorbeeld: ‘Ik kan hem een peer geven’ als declaratieve zin en ‘Kan ik hem een peer geven?’ als vragende zin). De beschreven talige aanwijzingen geven al vroeg in de zin aan dat er een vraag komt, waardoor de luisteraar zich kan voorbereiden op de aankomende sprekersbeurt.

Het “vraag-effect”

Eerdere onderzoeken hebben zich gericht op turn-taking bij zowel volwassenen als kinderen zonder TOS. Hierbij is gekeken naar de invloed van talige informatie die een rol kan spelen bij het voorspellen van een beurtwisseling. Een aantal van de besproken studies maakt gebruik van animatiefilmpjes, waarin gesprekken tussen poppen (karakters) te zien zijn. Door het gebruik van poppen konden non-verbale effecten worden uitgesloten. Tijdens het kijken naar de filmpjes werden de oogbewegingen van de kinderen en volwassenen gevolgd. Via de oogbewegingen kon nauwkeurig worden bepaald of de deelnemers een beurtwisseling voorspelden of niet.

Verschillende studies lieten zien dat jonge kinderen (1-7 jaar) en volwassenen zonder TOS beurtwisselingen konden voorspellen aan de hand van prosodische aanwijzingen (zoals intonatie) en lexicale aanwijzingen in vraagzinnen (Casillas & Frank, 2012; Casillas & Frank, 2013; Keitel & Daum, 2015). Daarbij speelt de leeftijd van de kinderen een rol; hoe ouder kinderen worden, hoe beter ze worden in het gebruiken van talige cues bij het voorspellen van beurtwisselingen. Hierdoor gaan kinderen meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen dan voor niet-vraagzinnen. Uit het onderzoek van Lammertink en collega’s (2015) blijkt dat kinderen zonder TOS en volwassenen een beurtwisseling verwachten na het horen van vraagzinnen. In deze studie keken kinderen en volwassenen naar filmpjes, waarin een gesprek tussen twee karakters werd vertoond. Uit dit onderzoek bleek dat zowel kinderen (24-33 maanden) als volwassenen meer beurtwisselingen voorspellen dan je zou verwachten op basis van de kans voor vraagzinnen. Luisteraars maken gebruik van lexico-syntactische en prosodische aanwijzingen bij het voorspellen van een opkomende sprekerswissel. Dit sluit aan op eerdere bevindingen die een voordeel lieten zien voor beide aanwijzingen (Ford & Thompson, 1996; Casillas & Frank, 2012, 2013).

Kinderen met TOS en beurtwisseling

Om een gesprek vlot te laten verlopen, moeten luisteraars voldoende kennis van de taal hebben om talige aanwijzingen te begrijpen en te kunnen gebruiken voor het voorspellen van een beurtwisseling. Hierbij is het belangrijk om interrogatieve en declaratieve zinnen van elkaar te kunnen onderscheiden. Helaas is dit niet voor iedereen even gemakkelijk. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben moeite met het verwerken van talige informatie, waaronder de opbouw van zinnen (syntaxis) en de gespreksvaardigheden (pragmatiek; Gerrits, et al., 2017). Zij gebruiken vaak een foutieve woordvolgorde in de zin en ervaren moeite met het interpreteren van de structuur in een gesprek. Ook blijkt dat kinderen met TOS meer moeite hebben met turn-taking. Kinderen met TOS beschikken niet over voldoende gespreksvaardigheden om op de juiste momenten in het gesprek de beurt over te nemen of af te geven (Craig & Evans, 1989; Gerrits et al., 2017). Het gevolg is dat het beurtwisselingsproces verstoord raakt. In een vervolgonderzoek hebben Craig en Evans (1993) laten zien dat kinderen met TOS meer beurtwisselingsfouten maakten dan kinderen zonder TOS. Het is alleen nog een open vraag waardoor dat komt, en dat wilde ik aanvankelijk in deze studie onderzoeken.

Huidig onderzoek

De afgelopen twee jaar heb ik mezelf verdiept in turn-taking en kinderen met TOS tijdens mijn tweejarige disciplinaire Honours-project aan de faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit. Dit project heb ik uitgevoerd onder begeleiding van prof. dr. Paula Fikkert (Radboud Universiteit) en dr. Imme Lammertink (Postdoctoraal onderzoeker bij Kentalis en de Universiteit van Amsterdam). Tijdens mijn project wilde ik kijken of kinderen met TOS meer moeite hadden met het voorspellen van een beurtwisseling in een gesprek tussen twee geanimeerde, vrouwelijke karakters dan kinderen zonder TOS.  

Mijn verwachting was dat de problemen met woordvolgorde en zinsbegrip ervoor zouden zorgen dat kinderen met TOS de talige aanwijzing – de plaats van het werkwoord in de zin – minder goed oppikken en verwerken dan kinderen zonder TOS. Een mogelijk gevolg is dat zij deze aanwijzing niet gebruiken om een beurtwisseling te voorspellen. Hierdoor verwachtte ik dat kinderen met TOS minder beurtwisselingen zouden laten zien dan kinderen zonder TOS. Ook verwachtte ik dat kinderen zonder TOS meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen dan voor declaratieve zinnen, maar dat kinderen met TOS dit verschil niet laten zien.        

In het onderzoek werden uiteindelijk 21 twee- en driejarige kinderen zonder TOS getest, waarvan tien tweejarige kinderen en elf driejarige kinderen. Door praktische omstandigheden en Covid-19 is het helaas niet gelukt om ook kinderen met TOS te testen. Tijdens het onderzoek kregen de kinderen acht video’s te zien, waarin twee geanimeerde, vrouwelijke karakters in gesprek zijn over kindvriendelijke onderwerpen, zoals verjaardagen, sneeuwpoppen en konijnen, zie figuur 1a en 1b. Hierbij werd gebruik gemaakt van de materialen van de studie van Lammertink, De Vries, Rowland en Casillas (in prep). Iedere dialoog bestond uit een aantal vraagzinnen (met inversie van het werkwoord; e.g. heb jij de hond uitgelaten?) en een aantal declaratieve zinnen (standaard woordvolgorde voor het Nederlands; e.g. Ik heb de hond uitgelaten). De intonatie voor beide zinsstructuren was passend voor die zinnen: een stijgende intonatie voor vraagzinnen en een vlakke intonatie voor declaratieve zinnen.

Figuur 1a: de versie met het poppetje met blonde haren aan de linkerkant.

Figuur 1b: de versie met het poppetje met blonde haren aan de rechterkant.

De gesprekken werden aan de kinderen getoond via een laptop waarop een eye-tracker was gemonteerd. Dit is een camera waarmee oogbewegingen gemeten worden. De camera meet dus naar welk karakter de kinderen keken en op welk moment. De oogbewegingen worden gebruikt om te kijken of kinderen kunnen voorspellen wanneer er beurtwisselingen gaan plaatsvinden in het gesprek. Als het kind al naar het karakter kijkt dat niet aan het spreken is terwijl het andere karakter nog aan het spreken is, dan kan er worden gezegd dat het kind een beurtwisseling voorspelt. Via de eye-tracker wordt dan zichtbaar dat de ogen van het kind al voor het einde van de sprekersbeurt naar het niet-sprekende karakter gaan. Als het kind naar een karakter kijkt nadat deze al begonnen is met zijn beurt, dan is het kijkgedrag reactief en spreken we dus niet van een voorspelling (zie Lammertink et al., 2015 voor de precieze criteria die zijn gebruikt om vast te stellen of er sprake was van een voorspelling of niet).

Resultaten

Uit de resultaten blijkt voorzichtig dat kinderen zonder TOS op driejarige leeftijd al een beurtwisseling voorspellen (figuur 2). In figuur 2 wordt de data voor de tweejarigen aan de linkerkant gepresenteerd en voor de driejarigen aan de rechterkant. Het gemiddeld aantal voorspellende blikwisselingen voor de vraagzinnen wordt weergegeven in het blauw en voor de declaratieve zinnen in het oranje. De zwarte lijn op 25%, is de basislijn. Deze 25% geeft aan dat er gemiddeld 25% wordt gewisseld tussen de twee sprekers, ongeacht of er daadwerkelijk een beurtwisseling plaatsvindt. Deze basislijn weerspiegelt het “random” voorspelgedrag van de kinderen. Als de resultaten boven de 25% komen, kan de wissel tussen de twee poppetjes als voorspellend worden gezien. Het gebruik van de 25%-lijn is gebaseerd op vergelijkbare studies bij kinderen in de leeftijdscategorie van 1-4 jaar oud (e.g. Lammertink et al., 2015).   

Figuur 2: Het gemiddeld aantal blikwisselingen naar de luisteraar voor declaratieve en vraagzinnen voor de leeftijd van 2 en 3 jaar

Op de verkregen data zijn nog geen statistische toetsen gedraaid en er kunnen dus geen harde conclusies getrokken worden, maar de grafiek lijkt te laten zien dat tweejarigen meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen (aangegeven in blauw) dan voor declaratieve zinnen (aangegeven in oranje). Echter, ze voorspellen niet meer dan je zou verwachten op basis van kans: de blauwe lijn bevindt zich niet geheel boven de basislijn. Verder vallen de declaratieve zinnen wel onder de basislijn, waardoor in deze zinnen minder beurtwisselingen worden voorspeld. Dit is zelfs minder dan verwacht. Ook de driejarigen lijken meer beurtwisselingen te voorspellen voor vraagzinnen dan voor declaratieve zinnen. Zij lijken ook meer te voorspellen dan wat men verwacht ten opzichte van de basislijn.

Conclusie

Uit het korte onderzoek dat ik heb gedaan, kan heel voorzichtig worden geconcludeerd dat kinderen met een normale taalontwikkeling op driejarige leeftijd beurtwisselingen kunnen voorspellen en dat zowel tweejarigen als driejarigen meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen dan voor declaratieve zinnen. Dit komt overeen met de resultaten uit eerder onderzoek, waaruit is gebleken dat kinderen beurtwisselingen beter voorspellen voor vraagzinnen (e.g. Lammertink et al., 2015; Casillas & Frank, 2012, 2013). Uit figuur 2 blijkt ook dat de driejarigen meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen dan de tweejarigen. Dit kan eventueel komen, doordat deze kinderen de talige cues steeds beter gaan inzetten om een voorspelling te maken. Zoals Casillas en Frank (2013) aangaven, worden kinderen beter in het voorspellen naarmate ze ouder worden. Helaas was de gelegenheid er niet om in de afgelopen twee jaar ook kinderen met TOS te testen. Ik kan op dit moment nog niet zeggen hoe goed zij zijn in het voorspellen van een beurtwisseling in een gesprek aan de hand van talige aanwijzingen. In verder onderzoek is het daarom belangrijk om kinderen met TOS te gaan testen en in kaart te brengen of er enig verband aan te tonen is tussen de moeite die zij ervaren met syntactische aanwijzingen in een zin en het voorspellen van een beurtwisseling. Op deze manier wordt er een nieuwe invalshoek belicht in de relatie tussen hun gespreksvaardigheden en hun verwerking van talige (syntactische) cues.

Referenties

Casillas, M., & Frank, M. C. (2012). Cues to turn boundary prediction in adults and preschoolers. In S. Brown-Schmidt, J. Ginzburg, & S. Larsson (Eds.), Proceedings ofb SemDial 2012 (SeineDial): The 16th Workshop on the Semantics and Pragmatics of Dialogue, 61-69. Paris: Université Paris-Diderot.

Casillas, M. & Frank, M.C. (2013). The development of predictive processes in children’s discourse understanding. Proceedings of the 35th Annual Meeting of Cognitive Science Society, 35, 299-304 (Austin, TX).

De Ruiter, J.P., Mitterer, H., Enfield, N.J. (2006). Projecting the End of a Speaker’s Turn: A Cognitive Cornerstone of Conversation, Language, 82, 515-535. DOI: https//doi.org/10.1353/lan.2006.0130

Englert, C. (2010). Questions and responses in Dutch conversations, Journal of Pragmatics, 42 (10), 2666-2684. DOI: https://doi.org/10.1016/j.pragma.2010.04.005.

Ford, C. E., & Thompson, S. A. (1996). “Interactional units in conversation: syntactic, intonational and pragmatic resources for the management of turns,” in Interaction and Grammar, eds R. Ochs, E. A. Schegloff, and S. Thompson, 134–184. Cambridge: Cambridge University Press. DOI: https://doi.org/10.1017/CBO9780511620874.003

Gerrits, E., Beers, M., Bruinsma, G. & Singer, I. (2017). Handboek taalontwikkelinsstoornissen. Bussum: Uitgerij Countinho

Keitel, A. & Daum, M. M. (2015). The use of intonation for turn anticipation in observed conversations without visual signals as source of information. Frontiers in Psychology, 6:108, 1-9. DOI: https://doi.org/10.3389/fpsyg.2015.00108

Lammertink, I., Casillas, M., Benders, T., Post, B. & Fikkert, P. (2015). Dutch and English toddlers’ use of linguistic cues in predicting upcoming turn transitions. Frontiers in Psychology, 6:495, 1-18. DOI: https://doi.org/10.3389/fpsyg.2015.00495

Lammertink, I., de Vries, M., Rowland, C., & Casillas, M. (in prep). You and I: Using epistemic cues to predict who will talk next in conversation.

Sacks, H., Schegloff, E. A. & Jefferson, G. (1974). A simplest systematics for the organization of turn-taking for conversation. Language, 50, 696-735. DOI: https://doi.org/10.1016/B978-0-12-623550-0.50008-2

Stivers, T., Enfield, N.J., Brown, P., Englert, C., Hayashi, M., Heinemann, T., Hoymann, G., Rossano, F., De Ruiter, J.P., Yoon, K.E., Levinson, S.C. (2009). Universals and cultural variation in turn-taking in conversation, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 106, 10587-10592. DOI: https://doi.org/10.1073/pnas.0903616106