De achtste editie van de Aphasia Clinics, georganiseerd door het Instituut Hersenen en Gedrag Rotterdam, vond dit jaar plaats op 22 maart in het Erasmus Universitair Medisch Centrum. Het thema van deze editie was de diagnostiek en behandeling van fonologische stoornissen en spraakapraxie. Met een gevarieerde selectie van sprekers die het onderwerp van verschillende invalshoeken benaderden, werd er ingegaan op de onderliggende mechanismen van fouten in de klankproductie bij mensen met verworven hersenletsel.
Roel Jonkers van de Rijksuniversiteit Groningen beet het spits af met een schets van het theoretisch kader en een overzicht van recente inzichten op het gebied van spraakapraxie. Spraakapraxie is een stoornis in het juist programmeren van de articulatoren. Jonkers besprak onder andere een diagnostisch instrument uit 2012, het Diagnostisch Instrument voor Apraxie van de Spraak (DIAS, zie bespreking hieronder), en de acht kenmerken die specifiek zijn voor patiënten met spraakapraxie. Ook gaf hij een kort overzicht van het promotieonderzoek van Jakolien den Hollander. Het bijzondere van haar onderzoek is dat ze het gehele spraakproductieproces onderzoekt binnen één persoon, waarbij van begin tot eind in kaart gebracht kan worden wat er gebeurt in het brein tijdens het praten. Daarbij gaat Den Hollander specifiek in op eventuele verschillen tussen gezonde personen, mensen met afasie, en mensen met spraakapraxie. Met behulp van EEG zijn er kwalitatieve verschillen tussen de spraakproductieprocessen van de drie participantengroepen gevonden.

Evy Visch-Brink en Djaina Satoer van het Erasmus MC Rotterdam gaven inzichtelijke presentaties over de theoretische achtergrond van fonologische problemen: problemen met het selecteren en ordenen van fonemen. Net als spraakapraxie kunnen fonologische problemen leiden tot fonematische fouten. Visch-Brink gaf voorbeelden van versprekingen en koppelde deze aan verschillende theoretische modellen, zoals de alom bekende voorstellen van Ellis & Young (1988) en Levelt (1989). Satoer ging dieper in op de fonematische fouten en besprak manieren om deze te onderzoeken. Ze baseerde haar lezing gedeeltelijk op een paper uit 2018 van Ripamonti en collega’s, die met behulp van neuroanatomische gegevens de articulatorische en fonologische verwerking bij afasie probeerden te onderscheiden. Satoer benadrukte dat het belangrijk is om gedetailleerd te kijken naar de verschillende fonologische niveaus om op die manier de aard van de fouten in beeld te krijgen. Op het articulatorische niveau zou men bijvoorbeeld specifieke fouten bij bepaalde vormen van afasie kunnen identificeren. Satoer gaf als voorbeeld dat patiënten met conductieafasie een afwijkende voice onset time hebben bij stemhebbende consonanten (de tijd tussen de plofklank en start stembandtrilling). Het onderzoeken van fouten op zo’n specifieke en gedetailleerde manier kan nieuwe inzichten bieden.
Na de koffiepauze presenteerde Judith Feiken van het Universitair Medisch Centrum Groningen haar visie op spraakapraxie. Ze ontwikkelde eerder zowel de DIAS als een behandelmethodiek voor spraakapraxie: het Therapeutisch Instrument voor Apraxie van de Spraak (TIAS). Feiken definieerde spraakapraxie als een motorische programmeringsstoornis. Hoewel dit een duidelijk afgebakende definitie lijkt, omschreef Feiken dat het in de praktijk veel overlap vertoont met andere aandoeningen. Vragen die ze opwierp waren: kan spraakapraxie een talige oorzaak hebben? Kan het voortvloeien uit een buccofaciale apraxie (waarbij spieren in het gezicht niet goed bewogen kunnen worden)? In hoeverre bestaat er overlap met dysartrie? Zou het ook een gevolg kunnen zijn van een stoornis in de motorische planning? Feiken legde uit dat hoewel er bij al deze stoornissen wellicht overlap kan zijn in de symptomen, veel onderzoek toch duidt op verschillende (neurologische) oorzaken. Het DIAS is zo ontworpen dat het tussen de verschillende stoornissen kan differentiëren; een afwijkende score duidt dus op een stoornis in de motorische programmering. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt tussen directe, symptomatische kenmerken, en indirecte kenmerken (aanpassingsgedrag). In de behandeling van spraakapraxie met het TIAS wordt er uitgegaan van twee principes. De eerste methodiek is gericht op herstel van de motorische programmeerstoornis (aanpak symptomatische kenmerken), terwijl de tweede methodiek als doel heeft de aanpassing van de motorische planning te stimuleren. De belangrijkste punten uit de lezing vatte Feiken als volgt samen:

In de middag presenteerde Jo Verhoeven (City University London en Universiteit Antwerpen) onderzoeksresultaten over de nummer vijf van de Top 5 vreemdste syndromen ter wereld: Foreign Accent Syndrome (FAS). Het is een motorische spraakstoornis waarbij het accent van de spreker plotseling verandert en dan klinkt als een buitenlands accent. Uitgangspunt bij de presentatie was een recent verschenen systematische review door Jo Verhoeven, Peter Mariën en Stephanie Keulen. In deze review werden niet alleen de neurologische kenmerken, maar ook de akoestische kwaliteiten bij FAS beschreven. Zo blijkt er bijvoorbeeld vaak sprake te zijn van vocaalreductie (vocalen worden als schwa gerealiseerd), is het spreektempo laag en het ritme staccato, en worden zinnen en woorden foutief geaccentueerd. Ook lijkt er bij patiënten met FAS een voorkeur te zijn voor één bepaald toonhoogtecontour van het Nederlands. Al deze kenmerken dragen bij aan de perceptie van een buitenlands accent. Verhoeven beschreef dat de luisteraar door een afwijkend signaal op het verkeerde been wordt gezet en de andere kenmerken vervolgens in datzelfde licht beoordeelt. Jo Verhoeven beargumenteerde dat FAS eigenlijk een schijnfenomeenis: de perceptie van het buitenlandse accent is individueel en erg afhankelijk van de kenmerken die naar voren komen. Het bestaat wellicht dus meer in de oren van de luisteraar.
Lize Jiskoot van het Erasmus MC hield een lezing over Primair Progressieve Afasie (PPA). PPA is een taalstoornis die ontstaat als gevolg van fronto-temporale dementie. Omdat het een neurodegeneratieve stoornis is, wordt deze erger met de tijd. Jiskoot beschrijft dat er drie varianten van PPA zijn:

In de klinische praktijk blijkt het onderscheid tussen deze vormen lastig te bepalen. Normgegevens van bestaand materiaal zijn veelal ontoereikend of niet sensitief genoeg. Helaas zijn er ook geen behandelopties voor PPA. Er worden wel farmacologische interventies toegepast, maar dan wordt er voornamelijk ingespeeld op gedrags- en emotionele symptomen die weinig effect hebben op de taal. Het advies van Jiskoot is dat PPA-patiënten vaker worden doorgestuurd naar de logopedist.
Tegen het einde van de dag activeerde Femke Nouwens (Erasmus MC) alle aanwezigen met een casusbeschrijving. Alle informatie uit voorgaande presentaties kon op deze manier direct toegepast worden. Daarna presenteerde Miranda de Waard – Van Rijn (Rijndam Revalidatie) het vernieuwde therapieprogramma FIKS, dat in januari 2019 is uitgegeven. In deze nieuwe uitgave is het materiaal op verschillende manieren verbeterd. Als afsluiter van de dag werd zoals gewoonlijk iedereen betrokken bij een discussie, waarin de verschillende onderwerpen en eventuele open eindes aan bod kwamen. Hieruit bleek dat de Aphasia Clinics ook dit jaar de participanten weer tot nadenken heeft aangezet en tegelijkertijd verheldering heeft gegeven over de fonologische stoornissen en spraakapraxie.

Meer lezen? Een greep uit de artikelen die zijn besproken tijdens de Aphasia Clinics 2019:
Mariën, P., Keulen, S., & Verhoeven, J. (2019). Neurological Aspects of Foreign Accent Syndrome in Stroke Patients. Journal of Communication Disorders, 77, 94–113. https://doi.org/10.1016/j.jcomdis.2018.12.002
Ripamonti, E., Frustaci, M., Zonca, G., Aggujaro, S., Molteni, F., & Luzzatti, C. (2018). Disentangling phonological and articulatory processing: A neuroanatomical study in aphasia. Neuropsychologia, 121, 175–185. https://doi.org/10.1016/j.neuropsychologia.2018.10.015