De Aphasia Clinics, een dag waarop wetenschap en praktijk op het gebied van afasie bij elkaar komen, stond dit jaar in het teken van nieuwe behandelmethoden bij milde afasie. Wat mij betreft de perfecte opvolger op het onderwerp van vorig jaar, toen de diagnostische instrumenten bij milde afasie centraal stonden.

In vergelijking met mensen met ernstiger vormen van afasie, is er voor patiënten met een milde afasie weinig behandelmateriaal beschikbaar, terwijl er nationaal en internationaal wel degelijk ontwikkelingen zijn op dit gebied. Logopedisten uit ziekenhuizen, revalidatiecentra, verpleeghuizen en logopediepraktijken togen dan ook enthousiast en nieuwsgierig naar het Erasmus MC in Rotterdam, voor de zevende editie van deze dag. Hieronder volgt een greep uit de vele praktische behandeladviezen die werden besproken.

Mensen met milde afasie hebben onder meer het gevoel dat ze minder flexibel zijn in hun taalgebruik en dat ze niet goed kunnen deelnemen aan gesprekken. Lucy Dipper heeft LUNA (Linguistic Underpinning of Narrative Therapy in Aphasia) ontwikkeld. Deze interventie is erop gericht de vertelvaardigheid binnen conversaties te verbeteren. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van reguliere behandelmaterialen zoals situatieplaten, naverteltaken of procedurele taken, maar is het verhaal van de afasiepatiënt het uitgangspunt.

Omdat LUNA volledig wordt gebaseerd op het verhaal van de patiënt is van belang dat hij een verhaal kiest dat hij vaker zal vertellen. Na een taalanalyse van het door de patiënt vertelde verhaal worden taaloefeningen op maat gemaakt. De behandelaar stelt oefeningen samen op woord-, zins- en discourseniveau. Daarbij kan het schema van semantic feature analysis (p. 69) ingezet worden, maar ook het bedenken van synoniemen en uitbreiden van het semantisch verwante begrippen, waaronder werkwoorden kunnen onderdeel zijn van de behandeling. Op zinsniveau kunnen zinnen worden gecombineerd en wordt er geoefend met variaties op de oorspronkelijke zin. Stel dat ‘ik viel op de grond’, een zin was uit het oorspronkelijke verhaal, dan kunnen er oefenzinnen worden gemaakt met ‘… viel op de grond’ en ‘ik viel op…’. De taaloefeningen zijn dus afgeleid van de oorspronkelijke zinnen uit het verhaal van de patiënt.

In het onderzoek van Dipper kregen de proefpersonen wekelijks 60 tot 90 minuten therapie. Na zeven weken maakten de proefpersonen minder valse starts en verbeterde de lokale coherentie binnen hun persoonlijke verhaal, maar de story grammar verbeterde niet. Bij het vertellen van een sprookje (controleverhaal) bleek enkel de lokale coherentie te zijn verbeterd. De conclusie is dat verbetering optreedt in dat wat wordt getraind, maar dat het nauwelijks generaliseert naar het dagelijks spreken. Het is dus van belang om te oefenen met het verhaal dat de persoon met afasie graag wil vertellen. Het op maat maken van oefeningen klinkt veelbelovend, maar lijkt een tijdrovende interventie die in de praktijk moeilijk kan worden uitgevoerd.

Lucy Dipper

City University of London

Het belang van op het individu gespitste behandeling was ook de boodschap van Frank Paemeleire. Hij belichtte de invloed van niet-talige cognitieve stoornissen bij milde afasie, want veel opvallendheden in de communicatie van een persoon met afasie kunnen niet enkel verklaard worden door de taalstoornis. Om tot succesvolle communicatie te komen, is integratie van talige en niet-talige cognitieve functies noodzakelijk. Stoornisgerichte behandeling is slechts een onderdeel van de therapie en iedere taaloefening doet tegelijkertijd een beroep op niet-talige cognitieve vaardigheden.

Het diagnosticeren en behandelen van de niet-talige cognitieve stoornissen behoort traditioneel tot het takenpakket van de neuropsycholoog, maar deze functies zijn noodzakelijk voor succesvolle compensatie bij personen met afasie. Paemeleire adviseert daarom om breder te kijken en niet-talige cognitie, zoals aandacht, geheugen en executief functioneren, te integreren in de behandeling. De behandelaar kan bijvoorbeeld meer nadruk leggen op aandacht door te variëren met de hoeveelheid prikkels, snelheid, tijdsdruk, lengte van de oefening en dubbeltaken.

Het geheugen kan worden betrokken bij de taaloefeningen door geen visuele structuur aanbieden bij het vertellen van een verhaal, te vragen om reproductie in plaats van herkenning of door enkel auditieve instructies te geven. Om executieve functies te trainen, adviseert Paemeleire regelmatig nieuwe taken aan te bieden, sturing af te bouwen en de persoon zelf boodschappen en ideeën te laten genereren.

Frank Paemeleire

Artevelde Hogeschool Gent en lector postgraduaat Neurogene Communicatiestoornissen

Femke Nouwens sloot de dag af met nog meer behandelsuggesties. Zij gaf tips voor het trainen van de vloeiendheid, het tempo en de accuratesse van de spraak van personen met een milde afasie.

Als de persoon met afasie zijn verhaal ‘niet goed’ kan vertellen, kan er sprake zijn van een onderliggend woordvindingsprobleem, verhoogde afleidbaarheid en/of fonematische onzekerheden. Binnen de therapie kan de vloeiendheid onder druk worden gezet door een mondelinge oefening te combineren met een motorische taak zoals lopen, eenvoudige figuren tekenen of tikken. Een dubbeltaak kan ook worden gecreëerd door afleiding aan te bieden door de deur open te doen, radio of muziek aan te zetten, te interrumperen door de logopedist of een collega te laten storen.

Als iemand niet goed kan meekomen in een gesprek, kan sprake zijn van woordvindingsproblemen en/of syntactische stoornissen. Het is dan zinvol om de tijdsdruk op te voeren door opdrachten zo snel mogelijk uit te laten voeren. Een ander idee is om You-tubefilmpjes te laten ‘ondertitelen’: de persoon moet dan de tekst bij een video vertellen, bijvoorbeeld van een kookprogramma, tutorials of filmpjes van Buurman en Buurman.

Mensen die aangeven dat ze zichzelf vaak moeten verbeteren of vaak niet goed begrepen worden, hebben mogelijk problemen met de woordselectie, fonematische stoornissen en/of syntactische stoornissen. Om de nauwkeurigheid van de informatieoverdracht te bevorderen kan naast de inzet van bestaande materialen (zoals Redeneeropdrachten en Frontomix) de persoon met afasie gevraagd worden een route beschrijven op een plattegrond van een stad, pretpark of bungalowpark. Patiënt en logopedist hebben dan beiden een plattegrond voor zich en tekenen de route die de patiënt vertelt. Nadien wordt bekeken of de routes overeenkomen. Hetzelfde kan worden gedaan met het inrichten van een woonhuis of met het tekenen van een complex figuur op ruitjespapier.

Nouwens adviseert logopedisten zich ‘van de domme te houden’ en zich niet welwillend op te stellen om de ander te begrijpen. Logopedisten begrijpen vaak meer dan de persoon met afasie zegt, maar daar is de patiënt in het geval van dergelijke oefeningen niet bij gebaat. Met deze boodschap in mijn achterhoofd en vol nieuwe behandelideeën kijk ik uit naar de behandeling van mensen met zowel afasie als niet-talige cognitieve stoornissen.

Femke Nouwens

Klinisch linguïst en logopedist